ECLI:NL:RBDHA:2024:21911

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 december 2024
Publicatiedatum
23 december 2024
Zaaknummer
NL24.50232
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000

Op 23 december 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser en de minister van Asiel en Migratie. De eiser, die stelt de Poolse nationaliteit te hebben, had beroep ingesteld tegen een besluit van 10 december 2024, waarbij hem de maatregel van bewaring was opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser betwistte de zware gronden 3c en de lichte gronden 4c en 4d, en voerde aan dat hij voldeed aan de verplichting om Nederland te verlaten. Hij verklaarde dat hij in Frankrijk was geweest en terug in Nederland was om nieuwe documenten aan te vragen en geld op te halen. Eiser verbleef in een opvang van het Leger des Heils en had achterstallig loon van zijn werk in Utrecht.

De rechtbank overwoog dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was, omdat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank concludeerde dat de zware grond 3c feitelijk juist was, gezien de strafbare feiten die eiser in de maanden voorafgaand aan zijn aanhouding had gepleegd. De rechtbank oordeelde dat de overige gronden niet verder hoefden te worden besproken, omdat de twee betwiste gronden voldoende waren om de maatregel te rechtvaardigen. Eiser's verzoek om een lichter middel werd afgewezen, omdat er onvoldoende zekerheid was dat hij daadwerkelijk zou vertrekken.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. M.L. Weerkamp, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.50232

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R.S. Frickus),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Hopman).

Procesverloop

Bij besluit van 10 december 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft zich desgevraagd akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep.
Op 19 december 2024 heeft eiser de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op
20 december 2024 een verweerschrift ingediend. Op 20 december 2024 heeft de rechtbank
het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Poolse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum] 1987.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. In de maatregel staan als zware gronden [1] vermeld dat eiser:
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden [2] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser betwist de zware grond en lichte grond 4c en 4d. Hij voert aan dat hij wel heeft voldaan aan de plicht Nederland te verlaten. Hij heeft namelijk verklaard dat hij in Frankrijk is geweest en alleen terug is in Nederland om nieuwe documenten aan te vragen bij de ambassade en om geld op te halen. Verder verblijft eiser in een opvang van het Leger Des Heils langs tramlijn 9 in Den Haag. Hij is dus gemakkelijk traceerbaar. Eiser heeft verder nog achterstallig loon tegoed van zijn werk bij restaurant Tutti Gusti in Utrecht. Het kan hem dus niet worden aangerekend dat hij op dit moment geen middelen van bestaan heeft. Tot slot had verweerder moeten volstaan met he opleggen van een lichter middel. Hij is bezig met het verkrijgen van documenten en het is voor hem van belang de vrijheid te hebben naar de ambassade en stichting Barka te kunnen gaan en om zijn geld te krijgen. Verder is hij goed vindbaar voor de politie en heeft geen zware strafbare feiten gepleegd, zich agressief gedragen of het onderzoek naar zijn identiteit en nationaliteit gefrustreerd.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4.
Eiser heeft verklaard dat hij twee weken voor zijn aanhouding in Frankrijk is geweest. Hij heeft dit niet nader onderbouwd. Hieruit blijkt bovendien niet dat hij zijn verblijf niet daadwerkelijk en effectief heeft beëindigd. [3] Daarbij is ook van belang dat uit de justitiële documentatie blijkt dat hij in september, oktober en november 2024 meerdere strafbare feiten heeft gepleegd en daaruit volgt dat hij in die periode in Nederland heeft verbleven. Zware grond 3c is daarmee feitelijk juist. Eiser heeft lichte grond 4a niet betwist. Deze grond is feitelijk juist en is voldoende gemotiveerd. Deze twee gronden konden aan de maatregel ten grondslag worden gelegd en zijn voldoende om de maatregel te kunnen dragen en een risico op onttrekking aan te nemen. De overige gronden behoeven daarom geen bespreking.
5. Ook is voldoende gemotiveerd waarom een lichter middel onvoldoende toereikend is. Gelet op de gronden is een risico op onttrekking gegeven en eiser heeft eerder niet zelfstandig aan zijn vertrekplicht voldaan. De stelling dat hij voldoende traceerbaar is voor verweerder en in vrijheid zijn reisdocumenten wil regelen leiden niet tot een ander oordeel. Uit de justitiële documentatie en het proces-verbaal van de staandehouding blijkt dat hij ook regelmatig in Utrecht komt. Hij is daarom onvoldoende traceerbaar. Er is daarmee onvoldoende zeker dat hij daadwerkelijk zal vertrekken. Dat hij zijn reisdocumenten wil regelen en zijn geld terug wil krijgen doen hier niet aan af.
6. Tot slot leidt ook de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat het voortduren
van de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig
moment onrechtmatig was.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 23 december 2024 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
3.Zoals bedoeld in het arrest van het HvJEU van 22 juni 2021, ECLI:EU:C:2021:506.