ECLI:NL:RBDHA:2024:21942

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 december 2024
Publicatiedatum
23 december 2024
Zaaknummer
NL24.37771 en NL24.37772
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Pakistaanse eiser met bekering tot de Ahmadiyya en bedreigingen door familie

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 10 december 2024, wordt het beroep van een Pakistaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, geboren in 1987, heeft op 4 september 2024 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de minister van Asiel en Migratie op 22 september 2024 als kennelijk ongegrond is afgewezen. De rechtbank behandelt zowel het beroep als het verzoek om een voorlopige voorziening. Eiser stelt dat hij vanwege zijn bekering tot de Ahmadiyya in Pakistan wordt bedreigd door zijn familie, die hem heeft mishandeld en met de dood heeft bedreigd. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende rekening heeft gehouden met eisers concentratieproblemen en opleidingsniveau tijdens het nader gehoor. Eiser heeft geen overtuigende bewijsstukken overgelegd ter ondersteuning van zijn identiteit en bekering, en de rechtbank acht de verklaringen van eiser ongeloofwaardig. De rechtbank concludeert dat de minister de asielaanvraag terecht als kennelijk ongegrond heeft verklaard en dat er geen risico is op ernstige schade bij terugkeer naar Pakistan. Het beroep wordt ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.37771 (beroep)
NL24.37772 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , eiser/verzoeker, hierna: eiser,

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. F. Zeven),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Beket).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. De voorzieningenrechter beoordeelt eisers verzoek om een voorlopige voorziening. Eiser stelt de Pakistaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1987. Hij heeft op 4 september 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 22 september 2024 deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. Daarbij heeft verweerder tegen eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod van twee jaar uitgevaardigd.
1.1
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening, op 19 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, [naam 1] als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waarover gaat deze uitspraak?
2. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of verweerder de asielaanvraag van eiser heeft kunnen afwijzen. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is. Zij legt hieronder uit, aan de hand van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, hoe zij tot dat oordeel is gekomen.
Feiten en omstandigheden
3. Op 4 september 2024 heeft eiser een asielaanvraag ingediend. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij zich in Pakistan bekeerd heeft tot de Ahmadiyya. Hij is opgevoed als soenniet. Door zijn bekering vreest eiser voor zijn leven in Pakistan. Hij is gevangengehouden door zijn familie en bedreigd met de dood.
Het bestreden besluit
4. Verweerder heeft de asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. Verweerder heeft naar aanleiding van eisers asielrelaas de volgende elementen meegenomen in de besluitvorming:
1. identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. de bekering tot de Ahmadiyya;
3. de problemen wegens de bekering.
4.1
Verweerder gelooft eisers nationaliteit en herkomst. Eisers identiteit heeft verweerder echter ongeloofwaardig geacht. Eiser is Nederland immers ingereisd met een vals paspoort. Eiser heeft geen originele documenten overgelegd die zijn verklaringen over zijn identiteit ondersteunen.
4.2
Daarnaast acht verweerder eisers bekering tot de Ahmadiyya ongeloofwaardig. Eisers problemen wegens de bekering gelooft verweerder ook niet.
Heeft verweerder tijdens het nader gehoor voldoende rekening gehouden met eisers concentratieproblemen en opleidingsniveau?
5. Eiser voert aan dat verweerder tijdens het nader gehoor onvoldoende rekening heeft gehouden met eisers concentratieproblemen, zijn vertraagde vermogen om de vraagstelling te begrijpen en eisers lage opleidingsniveau. Daarnaast voert eiser aan dat er tijdens het nader gehoor serverstoringen waren. In tegenstelling tot wat verweerder stelt, waren er geen twee, maar vijf serverstoringen. Deze storingen hebben eiser belemmerd in zijn concentratie. Daarnaast is eiser de nacht voor het nader gehoor onheus bejegend door een celgenoot. Ook hierdoor heeft eiser niet goed kunnen verklaren.
5.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder tijdens het nader gehoor voldoende rekening heeft gehouden met eisers concentratieproblemen en opleidingsniveau. Verweerder heeft het nader gehoor immers gespreid over twee dagen. Ook heeft verweerder korte vragen gesteld, de vragen aan eiser toegelicht wanneer hij om verduidelijking vroeg en eiser regelmatig pauzes gegeven. Daarbij heeft verweerder tijdens het nader gehoor meermaals aan eiser gevraagd of hij de tolk goed begreep en verstond.
5.2
Uit het verslag van de gehoren is niet gebleken dat er sprake was van vijf serverstoringen, maar van twee. De rechtbank volgt verweerder in diens standpunt dat niet is gebleken dat de serverproblemen van invloed waren op eisers vermogen om te verklaren. Ook is niet gebleken dat de onheuse bejegening door een celgenoot in de nacht voor het nader gehoor, van invloed is geweest op eisers vermogen om te verklaren. Uit het verslag van het nader gehoor blijkt dat voorafgaand aan dat gehoor aan eiser is gevraagd of hij zich goed genoeg voelde om het gehoor te laten plaatsvinden. Ook is tussentijds gevraagd of eiser zich kon concentreren op het gehoor. Op deze vragen heeft eiser steeds bevestigend geantwoord. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Heeft verweerder in de besluitvorming voldoende rekening gehouden met eisers concentratieproblemen en opleidingsniveau?
6. Eiser voert aan dat verweerder ook in de besluitvorming onvoldoende rekening heeft gehouden met eisers concentratieproblemen en opleidingsniveau. Verweerder heeft ten onrechte bepaalde verwachtingen van eiser met betrekking tot de beleving van zijn bekering.
6.1
Zoals de rechtbank hierboven heeft overwogen, is niet gebleken dat eiser tijdens het nader gehoor last heeft gehad van zijn concentratieproblemen. In zoverre had verweerder er ook geen rekening mee hoeven houden in de besluitvorming. Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat eiser, ongeacht zijn opleidingsniveau, met meer diepgang had moeten kunnen verklaren over zijn bekering en daarvan is niet gebleken. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
Heeft verweerder eisers bekering tot de Ahmadiyya ongeloofwaardig mogen achten?
7. Eiser voert aan dat verweerder eisers bekering tot de Ahmadiyya niet ongeloofwaardig had mogen achten. Eiser heeft immers een bekeringsverklaring overgelegd van de Ahmadiyya-gemeenschap in Sialkot, Pakistan. Deze verklaring had verweerder kunnen verifiëren, want er stond een telefoonnummer op. Niet is gebleken dat verweerder ter controle naar dit telefoonnummer heeft gebeld. Daarnaast meent eiser dat verweerder niet van hem mocht vragen om een bekeringsverklaring op te vragen bij het Ahmadiyya Moslim Djamaat in Den Haag. Hiervoor is immers vereist dat eiser kennismaakt in persoon met de gemeenschapsvoorganger. Pas dan kan een dergelijke verklaring worden afgegeven. Nu eiser in grensdetentie zit, kan verweerder deze bekeringsverklaring dus niet van eiser verlangen. Eiser meent daarnaast dat verweerder ten onrechte heeft gesteld dat eiser oppervlakkig en tegenstrijdig heeft verklaard over zijn bekering.
7.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder eisers bekering tot de Ahmadiyya ongeloofwaardig heeft mogen achten. Ten aanzien van de bekeringsverklaring uit Pakistan overweegt de rechtbank dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat deze verklaring niet te verifiëren is. Niet is gebleken dat wanneer verweerder zou bellen naar het telefoonnummer op de verklaring, hij daarmee het document kan verifiëren. Daarbij heeft eiser geen identificerende documenten overgelegd die de naam van de Ahmadiyya-gemeenschapsvoorganger op de verklaring kunnen bevestigen.
7.2
Daarnaast heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat eiser zich onvoldoende heeft ingespannen om een bekeringsverklaring van het Ahmadiyya Moslim Djamaat te Den Haag te verkrijgen. Ter zitting is immers gebleken dat ook de gemachtigde van eiser een bekeringsverklaring kan opvragen. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser immers toegelicht dat zij bezig is om een dergelijke verklaring te verkrijgen. De stelling dat eiser dit niet vanuit grensdetentie kan doen, volgt de rechtbank daarom niet. Dat er daadwerkelijk een verklaring voor eiser wordt aangevraagd, is overigens op geen enkele wijze onderbouwd.
7.3
Ook heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat eiser oppervlakkig en tegenstrijdig heeft verklaard over zijn bekering. Eiser heeft tijdens het nader gehoor verklaard dat soennitische moslims gewelddadig zijn en tegen de Ahmadiyya zijn. Verweerder heeft hieruit kunnen afleiden dat eiser al op de hoogte was van de risico’s die Ahmadi’s lopen in Pakistan. [1] Hij heeft van kleins af aan gezien hoe zijn vriend [naam 2] , die Ahmadi is, werd behandeld. Eiser heeft echter daarna verklaard dat hij verwachtte dat het goed zou aflopen, als hij zich zou bekeren. Hij had niet nagedacht over de nadelen van een bekering, omdat hij niet wist wat er kon gebeuren. [2] Verweerder heeft kunnen stellen dat deze verklaring niet strookt met eisers eerdere verklaring dat hij zag en meemaakte hoe anderen omgingen met de Ahmadi’s. Daarnaast heeft eiser tijdens het nader gehoor verklaard dat hij niet echt uiting geeft aan zijn nieuwe geloof. [3] Nu eiser in Nederland is, heeft verweerder kunnen stellen dat hij in vrijheid zijn religie kan belijden. Nu eiser dit nog steeds niet doet, heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat dit bijdraagt aan de ongeloofwaardigheid van eisers asielmotief. Eiser heeft verder in de zienswijze en ter zitting verklaard dat hij zijn religie niet kan belijden omdat hij in grensdetentie zit. Wel leest hij de Koran en vertelt hij medegedetineerden over zijn geloof. Hierover overweegt de rechtbank dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat niet is na te gaan of eiser medegedetineerden vertelt over zijn geloof. In dit verband heeft verweerder mogen stellen dat eiser, vanwege de taal die hij spreekt, met het overgrote deel van de gedetineerden niet kan communiceren. Eiser heeft niet verder onderbouwd hoe hij zijn medegedetineerden vertelt over het geloof. Verweerder heeft zich dus niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eisers bekering tot de Ahmadiyya ongeloofwaardig is. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Heeft verweerder eisers problemen wegens zijn bekering ongeloofwaardig mogen achten?
8. Eiser voert aan dat verweerder eisers problemen wegens zijn bekering niet ongeloofwaardig mocht achten. Eiser heeft immers een kopie van een krantenartikel overgelegd, waaruit blijkt dat hij is vastgehouden en mishandeld door zijn familie. Hij heeft twee weken ondergedoken gezeten bij zijn vriend [naam 2] . Hierover heeft hij voldoende verklaard.
8.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder eisers problemen wegens zijn bekering ongeloofwaardig heeft mogen achten. De rechtbank overweegt dat verweerder heeft mogen opmerken dat het krantenartikel in de ‘ik-vorm’ is geschreven en dat dit opmerkelijk is voor een krantenartikel. Daarom heeft verweerder weinig waarde mogen hechten aan dit krantenartikel. Daarbij stelt verweerder zich op het standpunt dat de data van eisers bekering en eisers mishandeling zo dicht bij de datum van het krantenartikel liggen, dat het onwaarschijnlijk lijkt dat deze gebeurtenissen zo vlak na elkaar hebben plaatsgevonden. Hierover heeft eiser niets verklaard. Daarnaast raakte eiser volgens de tekst van het artikel ernstig gewond. Hij is daarvoor naar het ziekenhuis gebracht. In eisers verklaringen over de mishandeling door zijn familie verwijst eiser echter in het geheel niet naar deze verwondingen, waarvan hij onlangs (of nog niet) genezen was. Verweerder heeft zich, gelet op al het voorgaande, op het standpunt mogen stellen dat dit bijdraagt aan de ongeloofwaardigheid van eisers asielrelaas.
8.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder het opmerkelijk heeft kunnen vinden dat
eiser stelt te vrezen voor zijn leven vanwege de doodsbedreigingen door zijn familieleden,
in combinatie met de zware mishandeling en de opsluiting. Hoewel het niet onmogelijk is dat eisers familie hem alleen heeft vastgehouden en niet meteen heeft vermoord, heeft
verweerder zich toch op het standpunt kunnen stellen dat dit wel opmerkelijk is en afbreuk
doet aan de geloofwaardigheid. Eiser heeft immers zeer wisselend verklaard over zijn
familieproblemen. Daarbij komt dat eiser noch tijdens het nader gehoor, noch in de correcties en aanvullingen over zijn verwondingen en ziekenhuisopname heeft verklaard.
8.3
Daarnaast heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over het moment waarop hij het ouderlijk huis en het huis van zijn vriend [naam 2] heeft verlaten. Eiser heeft namelijk zowel de datum van 10 augustus 2024 als de datum van 31 augustus 2024 genoemd voor het verlaten van [naam 2] ’s huis en hij heeft enkel de datum van 10 augustus 2024 genoemd voor het verlaten van zijn ouderlijk huis. Daarbij heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eisers familie hem zou komen zoeken bij [naam 2] , nadat eiser van hen zou zijn ontsnapt. Eiser was immers al van jongs af aan bevriend met [naam 2] en [naam 2] woonde in hetzelfde dorp. Eisers familie had ook de tijd om eiser te zoeken, nu eiser heeft verklaard dat hij twee weken bij [naam 2] ondergedoken was. Verweerder kon zich, gelet op de wisselende verklaringen en hetgeen hiervoor is opgemerkt, op het standpunt stellen dat eiser niet wordt gevolgd in zijn stelling dat hij niet te traceren was voor zijn familie, omdat [naam 2] het huis pas had gekocht. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Heeft verweerder mogen concluderen dat eiser bij terugkeer naar Pakistan geen risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM? [4]
9. Eiser voert aan dat hij bij terugkeer naar Pakistan risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM. Hij wordt immers door zijn familie met de dood bedreigd. Daarom mag verweerder hem niet terugsturen naar Pakistan.
9.1
Zoals de rechtbank hierboven heeft overwogen, heeft verweerder eisers bekering tot de Ahmadiyya en eisers problemen wegens de bekering ongeloofwaardig mogen achten. Daarom heeft verweerder ook mogen concluderen dat eiser bij terugkeer naar Pakistan geen risico loop op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Heeft verweerder eisers asielaanvraag kennelijk ongegrond mogen verklaren?
10. Eiser voert aan dat verweerder zijn asielaanvraag niet kennelijk ongegrond mocht verklaren. Eiser heeft verweerder immers niet misleid over zijn identiteit. Eiser heeft niet wisselend verklaard over zijn land van bestemming. Hij heeft zijn paspoort afgegeven aan de mensensmokkelaar, omdat die dit van hem vroeg. Daarnaast heeft eiser inmiddels zijn originele geboorteakte naar Nederland laten versturen.
10.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de asielaanvraag kennelijk ongegrond mocht verklaren. Eiser is immers Nederland ingereisd met een vals paspoort. Vlak voor de zitting is de geboorteakte van eiser aangekomen in Nederland. Vlak na het sluiten van het onderzoek ter zitting is gebleken dat de geboorteakte echt is. De rechtbank heeft op 19 november 2024 aan eiser laten weten dat zij geen aanleiding ziet om het onderzoek te heropenen. Ter zitting heeft verweerder hier immers al een standpunt over ingenomen. Volgens verweerder is voor de kennelijk ongegrondheid in deze zaak niet van belang of de geboorteakte echt is. Ook al kon verweerder van de geboorteakte uitgaan, dan nog kon verweerder zich op het standpunt stellen dat eiser zich te kwader trouw heeft ontdaan van zijn paspoort. Hij is immers met een vals paspoort ingereisd en heeft zich ontdaan van zijn echte paspoort. Niet gebleken is dat dit onder dwang is gebeurd. De rechtbank volgt daarom het standpunt van verweerder. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is de voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel nog steeds rechtmatig?
11. Eiser voert aan dat de vrijheidsontnemende maatregel niet meer rechtmatig is. Momenteel verblijft eiser in grensdetentie. De rechtbank heeft deze zaak bijna acht weken na het ingediende beroepschrift op zitting behandeld. Dit is in strijd met de wettelijke termijn in de Vreemdelingenwet, waarin staat dat de rechtbank binnen vier weken na het ingediende beroepschrift uitspraak moet doen. [5] Ook is dit in strijd met de Opvangrichtlijn, waaruit volgt dat elke detentie zo kort mogelijk moet duren. [6]
11.1
De rechtbank kan geen oordeel vormen over het voortduren van de vrijheidsontnemende maatregel, omdat in deze zaak alleen het asielberoep ter beoordeling voorligt. Indien eiser meent dat de voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel onrechtmatig is, dan staat het hem vrij om daartegen een separaat beroep in te dienen. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen asielvergunning krijgt.
12.1
Nu de rechtbank uitspraak doet over eisers beroep en dit ongegrond verklaart, is er geen grond meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
12.2
Voor een proceskostenvergoeding bestaat in beide zaken geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.I. Terborg-Wijnaldum, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. S.L. Clemens, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan, voor wat betreft de hoofdzaak, een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Pagina 15 van het nader gehoor.
2.Pagina 12 en 13 van het nader gehoor.
3.Pagina 17 en 20 van het nader gehoor.
4.Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
5.Artikel 83b, derde lid, aanhef en onder c van de Vreemdelingenwet.
6.Artikel 9 lid 1 van de Opvangrichtlijn (Richtlijn 2013/33/EU).