ECLI:NL:RBDHA:2024:21949
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen de maatregel van bewaring opgelegd door de minister van Asiel en Migratie
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 december 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd. De eiser, die sinds 16 oktober 2024 in bewaring zit, betoogde dat de minister onvoldoende voortvarend werkte aan zijn uitzetting naar Tunesië. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Tunesische nationaliteit van de eiser niet vaststaat, omdat er geen geldig identiteitsdocument is overgelegd. De rechtbank oordeelde dat de minister voldoende inspanningen heeft geleverd, waaronder een vertrekgesprek op 4 december 2024 en een aanvraag voor een laissez-passer op 6 december 2024. De rechtbank wees de stelling van de eiser dat de minister niet voortvarend genoeg handelde van de hand, omdat de minister niet verplicht was om aan de uitzetting te werken tijdens de bewaring op basis van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000.
Daarnaast stelde de eiser dat de minister had moeten volstaan met een minder dwingende maatregel, maar de rechtbank oordeelde dat de minister voldoende gemotiveerd had dat de maatregel noodzakelijk was vanwege het risico op onttrekking aan het toezicht. De rechtbank concludeerde dat er geen grond was om te oordelen dat de rechtmatigheidsvoorwaarden voor de maatregel niet waren voldaan. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door rechter J.M.C. Schuurman-Kleijberg, in aanwezigheid van griffier D.M. Abrahams.