ECLI:NL:RBDHA:2024:21957

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 december 2024
Publicatiedatum
23 december 2024
Zaaknummer
NL24.42447 en NL24.42448
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 13 december 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De voorzieningenrechter behandelt tevens het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder, de minister van Asiel en Migratie, heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 29 oktober 2024 niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de asielaanvraag.

De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk ongegrond is. Eiser, die stelt de Pakistaanse nationaliteit te hebben, heeft niet kunnen aantonen dat hij het grondgebied van de lidstaten voor meer dan drie maanden heeft verlaten, wat een voorwaarde is voor het vervallen van de verantwoordelijkheden van Oostenrijk onder de Dublinverordening. Eiser heeft weliswaar aangegeven dat hij in Servië en Bosnië heeft verbleven, maar heeft niet onderbouwd dat dit langer dan drie maanden was.

De rechtbank benadrukt dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat hij in Oostenrijk een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. Eiser heeft echter geen bewijs geleverd dat Oostenrijk zijn internationale verplichtingen niet nakomt. De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en verklaart het beroep ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard, en eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.42447 en NL24.42448
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser/verzoeker], V-nummer: [V-nummer], eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. K.S. Kort),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 29 oktober 2024 niet in behandeling genomen omdat Oostenrijk ervoor verantwoordelijk is.

Beoordeling door de rechtbank

Geen zitting
2. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting. Het beroep is namelijk kennelijk ongegrond. [1] Hieronder legt de rechtbank dit uit.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser stelt de Pakistaanse nationaliteit te hebben en op [geboortedag] 1997 te zijn geboren. Verweerder heeft de asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser stelt dat het bestreden besluit niet voldoet aan artikel 3:2, 3:4 en 3:46 Awb. Daarnaast is het bestreden besluit in strijd met artikel 18, 19 en 23 van de Dublinverordening, artikel 4 van het Handvest [2] en artikel 3 van het EVRM [3] . Verweerder heeft het bestreden besluit niet zorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. In het claimverzoek heeft verweerder ten onrechte niet alle relevante informatie verstrekt aan de Oostenrijkse autoriteiten, nu niet is vermeld dat eiser na zijn laatste verblijf in Oostenrijk in Servië en Bosnië heeft verbleven. Daarnaast is eiser in de Oostenrijkse opvang bedreigd door mensensmokkelaars, waardoor hij zich daar onveilig voelt. Bovendien vreest eiser in Oostenrijk te worden teruggestuurd naar Pakistan. Eiser verwijst in dit kader naar een rapport [4] en een artikel [5] . Bij overdracht aan Oostenrijk dreigt dan ook een schending van artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM. De enkele overweging dat Oostenrijk partij is bij het EVRM maakt niet dat het verbod op refoulement door Oostenrijk zal worden gerespecteerd. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom er geen aanleiding was op het asielverzoek van eiser aan zich te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd
5. Wat betreft de stelling van eiser dat verweerder niet aan de Oostenrijkse autoriteiten heeft vermeld dat eiser in landen buiten het Dublingebied heeft verbleven, overweegt de rechtbank het volgende. Op grond van artikel 19, tweede lid, van de Dublinverordening vervallen de verplichtingen van Oostenrijk als genoemd in artikel 18, eerste lid, van de Dublinverordening als Oostenrijk kan aantonen dat de verzoeker het grondgebied van de lidstaten ten minste drie maanden heeft verlaten, tenzij hij houder is van een geldige verblijfstitel die door de verantwoordelijke lidstaat is afgegeven.
6. De rechtbank stelt voorop dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat hij het grondgebied van de lidstaten voor meer dan drie maanden heeft verlaten. Hierin is eiser naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd. Weliswaar heeft hij in zijn AVIM gehoor aangegeven dat hij omzwervingen heeft gemaakt in onder andere Servië en Bosnië, maar heeft hij niet gesteld dat hij hier langer dan drie maanden heeft verbleven. Ook in het aanmeldgehoor heeft eiser niet gesteld en evenmin onderbouwd, dat hij langer dan drie maanden buiten het Dublingebied heeft verbleven. Nu eiser ook anderszins zijn standpunt niet heeft onderbouwd bestaat er geen grond voor het oordeel het bestreden besluit op dit punt onzorgvuldig zou zijn of onvoldoende zou zijn gemotiveerd.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
7. De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan mag uitgaan dat lidstaten van de Europese Unie hun verdragsverplichtingen tegenover asielzoekers zullen nakomen. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Oostenrijk een reëel risico loopt op een behandeling strijdig met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. Om onder de tekortkomingen van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest te vallen, moeten deze een hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. Of deze bereikt wordt, hangt af van de gegevens in de zaak.
8. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er niet in geslaagd om het voorgaande aannemelijk te maken. Eiser heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat Oostenrijk zich ten opzichte van hem niet aan zijn internationale verplichtingen houdt. De enkele, niet onderbouwde stelling van eiser dat hij zich onveilig voelt in de Oostenrijkse opvang omdat hij daar bedreigd, is daartoe onvoldoende. Met het claimakkoord garandeert Oostenrijk dat een nieuwe asielaanvraag van eiser in behandeling zal worden genomen en dat de situatie zal worden beoordeeld met toepassing van de verschillende Europese richtlijnen op het gebied van asielrecht. Als eiser in Oostenrijk toch wordt geconfronteerd met tekortkomingen in de opvang of anderszins, ligt het op zijn weg hierover bij de Oostenrijkse autoriteiten te klagen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat die mogelijkheid er voor hem niet is of dat de Oostenrijkse autoriteiten hem niet kunnen of willen helpen.
Artikel 17 van de Dublinverordening
9. Verder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat verweerder gehouden was gebruik te maken van diens discretionaire bevoegdheid overeenkomstig artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Verweerder heeft zich niet op het standpunt kunnen stellen dat hetgeen eiser heeft aangevoerd, geen zodanig bijzondere, individuele omstandigheden betreffen dat deze maken dat zijn overdracht aan Oostenrijk van een zodanige onevenredige hardheid getuigt dat verweerder het asielverzoek aan zich had moeten trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Eiser heeft zijn verklaringen niet onderbouwd en zijn verklaringen zijn bovendien al betrokken in het kader van de vraag of er voor Oostenrijk nog van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Het bestreden besluit is voldoende gemotiveerd.
Indirect refoulement
10. Verder overweegt de rechtbank dat het Europees Hof van Justitie onlangs heeft geoordeeld dat - kort gezegd - een rechter bij een overdrachtsbesluit niet mag toetsen of indirect refoulement aannemelijk is wanneer deze rechter niet vaststelt dat er in de aangezochte lidstaat sprake is van systeemfouten in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor personen die om internationale bescherming verzoeken [6] . Nu verweerder heeft mogen uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Oostenrijk, zal de rechtbank daarom niet meer op deze beroepsgrond ingaan.

Conclusie en gevolgen

11. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.
12. Nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [7] , wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
13. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van J.F. Elzenaar, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Handvest van de grondenrechten van de Europese Unie.
3.Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
4.Aida rapport 2023.
5.InfoMigrants, “Austria wants to deport Pakistani refugee from church sanctuary,” 28 januari 2019.
6.Zie de uitspraak van 30 november 2023, ECLI:EU:C:2023:934, punt 129 tot en met punt 152.
7.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.