ECLI:NL:RBDHA:2024:22041

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 augustus 2024
Publicatiedatum
24 december 2024
Zaaknummer
NL24.7767 en NL24.7768
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de vaststelling van geen rechtmatig verblijf als Unieburger en de verwijderingsmaatregel

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de vaststelling dat hij geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland op grond van het Unierecht. Eiser, een Poolse nationaliteit, heeft een zwervend bestaan en is meerdere keren in aanraking gekomen met politie en justitie. De rechtbank behandelt ook het verzoek van eiser om een voorlopige voorziening. Bij besluit van 24 oktober 2022 heeft de minister van Asiel en Migratie vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft, en dit besluit is in stand gehouden na bezwaar. De rechtbank heeft het beroep op 15 juli 2024 behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende rekening heeft gehouden met de relevante feiten en omstandigheden bij de belangenafweging. Eiser heeft zes jaar in Nederland gewerkt, maar de rechtbank vindt dat de minister terecht heeft geoordeeld dat het ontbreken van werk en de strafrechtelijke antecedenten van eiser zwaar meewegen in de belangenafweging. De rechtbank concludeert dat de minister de verwijderingsmaatregel op goede gronden heeft opgelegd en dat eiser voldoende is geïnformeerd over de beëindiging van zijn verblijf. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.7767 en NL24.7768
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen
[eiser], V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)
(gemachtigde: mr. A.M.V. Bandhoe),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. M.F. Aly).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de vaststelling dat hij geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland op grond van het Unierecht en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek van eiser om een voorlopige voorziening te treffen.
1.1.
Bij besluit van 24 oktober 2022 heeft verweerder vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland op grond van het Unierecht. Met het bestreden besluit van 9 februari 2024 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 15 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is geboren op [geboortedag] 1985 en heeft de Poolse nationaliteit. Eiser leidt een zwervend bestaan en is meerdere keren in aanraking gekomen met politie en justitie. Vanwege deze strafrechtelijke antecedenten en het ontbreken van een vaste woon- en verblijfplaats, is de politie eraan gaan twijfelen of eiser voldoende middelen heeft om van te leven. De politie heeft daarom onderzocht of eiser voldoet aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf. Eiser is gehoord over zijn verblijf in Nederland. Op grond van de resultaten uit het onderzoek van de politie heeft verweerder vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft. Eiser verblijft langer dan drie maanden in Nederland, is werkloos, niet werkzoekend, studeert niet en niet is gebleken dat hij voldoende middelen van bestaan heeft. Verweerder heeft daarom aan eiseres een verwijderingsmaatregel opgelegd. Verweerder heeft het belang van eiser om in Nederland te mogen verblijven, afgewogen tegen het belang van de staat en heeft die belangenafweging in het nadeel van eiser laten uitvallen.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Verweerder heeft bij belangenafweging die is verricht in het kader van de verwijderingsmaatregel onvoldoende rekening gehouden met eisers persoonlijke belangen. Eiser heeft zes jaar gewerkt in Nederland bij diverse werkgevers. Dat eiser tijdelijk zonder werk zit kan om die reden niet dusdanig zwaar meewegen. Verweerder heeft daarnaast miskend dat eiser een morele verplichting heeft naar zijn vrouw en dochter. De verwijderingsmaatregel is daarnaast in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Uit het bestreden besluit blijkt namelijk niet duidelijk hoe eiser zijn verblijf daadwerkelijk en effectief kan beëindigen. Het bestreden besluit is daarmee ook in strijd met artikel 30, eerste lid, van de Verblijfsrichtlijn nu hier de verplichting uit volgt dat een verwijderingsmaatregel op zodanige wijze schriftelijk ter kennis moet worden gebracht, dat de betrokkene in staat is om de inhoud en de gevolgen hiervan te begrijpen. Daarnaast heeft verweerder ten onrechte niet uit eigen beweging een belangenafweging gemaakt bij het opleggen van de vertrektermijn. [1]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het bestreden besluit op goede gronden heeft genomen en daarbij de verwijderingsmaatregel heeft kunnen opleggen dat eiser Nederland binnen een maand moet verlaten. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Heeft verweerder een zorgvuldige belangenafweging gemaakt?
5. De rechtbank oordeelt dat verweerder alle relevante feiten en omstandigheden voldoende kenbaar heeft betrokken bij de belangenafweging. Verweerder heeft de belangenafweging in het nadeel van eiser mogen laten uitvallen. De rechtbank volgt niet dat verweerder onvoldoende heeft meegewogen dat eiser zes jaar heeft gewerkt in Nederland en dat daarom onevenredig zwaar is meegewogen in de belangenafweging dat eiser momenteel geen werk heeft. In het bestreden besluit heeft verweerder namelijk kenbaar meegewogen dat eiser al sinds 2018 in Nederland verblijft. Daar heeft verweerder echter op goede gronden meerdere omstandigheden tegenover gezet, waaronder dat eiser momenteel geen werk heeft. Verder heeft verweerder meegewogen dat niet is gebleken dat eiser een reële kans op werk heeft, dat daarnaast niet is gebleken dat hij een bijzondere band heeft met Nederland en dat eiser bovendien veel overlast veroorzaakt in Nederland. De rechtbank volgt eiser ook niet in zijn standpunt dat verweerder ten onrechte niet heeft meegewogen dat eiser een morele verplichting heeft naar zijn vrouw en dochter. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat eiser is veroordeeld voor het plegen van huiselijk geweld waarbij een contactverbod is opgelegd van twee jaar. Daarnaast is niet in geschil dat eiser tijdens het politieverhoor van 12 oktober 2022 heeft verklaard dat hij geen contact meer heeft met zijn vrouw en dochter.
Is de verwijderingsmaatregel in strijd met het evenredigheidsbeginsel en artikel 30, eerste lid van de Verblijfsrichtlijn?
6. Eisers beroepsgrond dat de verwijderingsmaatregel in strijd is met het evenredigheidsbeginsel en artikel 30, eerste lid, van de Verblijfsrichtlijn, slaagt niet. Verweerder heeft eiser voldoende geïnformeerd over de wijze waarop hij zijn verblijf daadwerkelijk en effectief kan beëindigen. Verweerder heeft een openbare werkinstructie, WI 2023/3, waarin uiteengezet wordt welke elementen van belang zijn bij het daadwerkelijk en effectief beëindigen van het verblijf. Dit zijn dezelfde elementen die in het arrest FS [2] zijn opgenomen, namelijk: de duur van de afwezigheid, een verzoek om schrapping uit het bevolkingsregister, de beëindiging van een huurovereenkomst, uitschrijving bij een dienst om arbeidsbemiddeling of de beëindiging van andere relaties die een zekere integratie van de Unieburger in Nederland veronderstellen. Naar het oordeel van de rechtbank is het niet mogelijk voor verweerder om de elementen die in het arrest FS genoemd zijn nader te specificeren bij het opleggen van de verwijderingsmaatregel. Een eventueel nieuw verblijf van eiser in Nederland is namelijk een onzekere toekomstige gebeurtenis. Eiser heeft immers Nederland nog niet verlaten, en de toets of zijn verblijf in Nederland daadwerkelijk en effectief is beëindigd vindt pas plaats wanneer hij eerst Nederland zou verlaten en vervolgens terug zou keren en hier opnieuw wenst te verblijven. De omstandigheid dat deze beoordeling casuïstisch van aard is en dat voor dakloze personen veel van de omstandigheden uit het arrest FS niet van toepassing zijn, betekent echter niet dat er geen mogelijkheden zijn om de daadwerkelijke en effectieve beëindiging van het verblijf te onderbouwen. Uit het arrest FS volgt namelijk ook dat rekening moet worden gehouden met aanwijzingen dat de Unieburger tijdens de periode van afwezigheid het centrum van zijn persoonlijke, professionele of familiebelangen naar een andere lidstaat heeft overgebracht. Dit betekent dat eiser de daadwerkelijke en effectieve beëindiging van zijn verblijf in Nederland ook zou kunnen aantonen door bijvoorbeeld een inschrijving in het bevolkingsregister in een andere lidstaat, een huurovereenkomst van een woning gelegen in een andere lidstaat of een arbeidscontract bij een werkgever in een andere lidstaat over te leggen. Indien de vreemdeling de beëindiging van zijn verblijf niet heeft onderbouwd met voornoemde stukken dient meer gewicht toe te komen aan de duur van de afwezigheid. Een zeer korte afwezigheid van enkele dagen of zelfs enkele uren is hierbij in elk geval niet voldoende. [3]

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
8. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
9. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan op het beroep en er niet langer sprake is van de vereiste connexiteit. [4]

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. J.J. Yilmaz, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroepEen partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Deze laatste beroepsgrond heeft gemachtigde ter zitting ingetrokken.
2.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 22 juni 2021, C-719/19, ECLI:EU:C:2021:506.
3.Ibid., punt 90.
4.Op grond van artikel 8:81 en artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.