ECLI:NL:RBDHA:2024:22066

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 december 2024
Publicatiedatum
27 december 2024
Zaaknummer
C/09/674171 / JE RK 24-1871
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • [naam rechter]
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en afwijzing verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 3 december 2024 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de afwijzing van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige. De minderjarige verblijft sinds 9 augustus 2024 samen met de moeder bij een instelling voor gezinsopname. De kinderrechter oordeelt dat de machtiging tot uithuisplaatsing op 9 november 2024 is verlopen, omdat deze niet meer ten uitvoer is gelegd. De gecertificeerde instelling had een nieuw verzoek moeten indienen in plaats van een verlenging aan te vragen. De kinderrechter concludeert dat de machtiging tot uithuisplaatsing niet nodig is, aangezien de minderjarige bij de moeder verblijft en zij daar de komende maanden ook zullen blijven. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling van de minderjarige verlengd tot 16 december 2025, maar het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing is afgewezen. De kinderrechter benadrukt het belang van de betrokkenheid van de jeugdbeschermer en de noodzaak van continuïteit in de hulpverlening voor de minderjarige en de moeder.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Jeugd- en Zorgrecht
Zaaknummer: C/09/674171 / JE RK 24-1871
Datum uitspraak: 3 december 2024
Beschikking van de kinderrechter
I. Verlenging ondertoezichtstelling
II. Afwijzing verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland, gevestigd te Gouda,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedag] 2019 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.
[naam 1]en
[naam 2],
hierna te noemen: de pleegouders,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 18 oktober 2024;
  • het advies van de Raad voor de Kinderbescherming als bedoeld in artikel 1:265j, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek, d.d. 25 oktober 2024;
  • de nagezonden stukken van iHub, ontvangen op 27 november 2024.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 3 december 2024. Daarbij waren aanwezig:
- [naam 3] namens de gecertificeerde instelling;
  • de moeder, ondersteund door haar partner;
  • de pleegouders.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.2.
[de minderjarige] verblijft samen met de moeder bij [instelling] voor een gezinsopname.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 12 juni 2024 de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd tot 16 december 2024 en voor dezelfde duur de machtiging verlengd om [de minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg.

3.Het verzoek

3.1.
De gecertificeerde instelling verzoekt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de gecertificeerde instelling de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van zes maanden. De gecertificeerde instelling verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De gecertificeerde instelling heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. Sinds 9 augustus 2024 verblijven de moeder en [de minderjarige] voor een gezinsopname bij [instelling] . Het was de bedoeling dat zij hier achttien weken zouden verblijven, maar inmiddels is duidelijk dat [instelling] het traject met twaalf weken wil verlengen. Uit het verslag van iHub blijkt dat de moeder positieve stappen zet. Zij is recent gestart met paardencoaching. Het is belangrijk dat deze hulpverlening langer door blijft lopen zodat de moeder verder aan zichzelf kan werken. Daarnaast is het belangrijk dat er meer zicht komt op de partner van de moeder, omdat de moeder en haar partner de opvoeding van [de minderjarige] na de gezinsopname samen willen dragen. De partner van moeder is inmiddels om het weekend bij [instelling] en kan zo ook meegenomen worden in het traject. Dat heeft wel invloed op de omgang van [de minderjarige] met de pleegouders. De omgangsmomenten zijn in frequentie verminderd, van één weekend in de twee weken naar één weekend in de maand. De gecertificeerde instelling geeft verder aan dat de samenwerking tussen de pleegouders en de moeder ingewikkeld blijft. Het ene moment lukt het hen wel om afspraken te maken en het andere moment niet. Het is belangrijk dat daar aandacht voor blijft. Ongeacht hoe het traject bij [instelling] verder verloopt is het nodig om de ondertoezichtstelling te verlengen zodat er na het traject duidelijkheid kan komen over het perspectief van [de minderjarige] . In alle scenario's (uit huis plaatsen of thuisplaatsen) is het belangrijk dat er een passend plan gemaakt wordt en dat de uitvoering van dat plan gemonitord wordt. Nu het traject bij [instelling] langer duurt dan de machtiging uithuisplaatsing en het perspectief nog niet duidelijk is, verzoekt de gecertificeerde instelling ook verlenging van de machtiging uithuisplaatsing.

4.De standpunten

4.1.
De moeder heeft naar voren gebracht dat het goed gaat met haar en [de minderjarige] . De moeder maakt stappen in haar behandeling. De moeder staat ervoor open om te werken aan de onderlinge verstandhouding met de pleegouders. Dit wordt ook geadviseerd door de hulpverleners van [instelling] . De moeder begrijpt dat de ondertoezichtstelling nog even moet doorlopen als [de minderjarige] bij de moeder en haar partner komt wonen. De moeder denkt dat zes maanden daarvoor genoeg is. Daarna kan vrijwillige hulpverlening ingezet worden. De betrokkenheid van een jeugdbeschermer roept bij de moeder namelijk veel spanning op, omdat de moeder zelf als kind ook te maken heeft gehad met jeugdbeschermingsmaatregelen.
4.2.
De pleegouders hebben naar voren gebracht dat [de minderjarige] een weekend in de maand bij hen is. Ook is er elke week een videobelmoment, maar [de minderjarige] heeft daar niet altijd zin in. De pleegouders geven aan dat het contact met de moeder op dit moment goed verloopt, maar dat dit niet altijd het geval is. Zij staan daarom open voor hulpverlening gericht op de communicatie met de moeder.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de grond voor de ondertoezichtstelling bedoeld in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
5.2.
De kinderrechter overweegt daartoe als volgt. [de minderjarige] is gezien haar verleden kwetsbaar. Zij kampt met hechtingsproblematiek en zelfbepalend gedrag. [de minderjarige] heeft een bovengemiddelde opvoedbehoefte en vraagt daardoor veel sturing, begrenzing en begeleiding van haar opvoeder(s). Bij [instelling] krijgt de moeder opvoedondersteuning zodat zij leert hoe zij moet aansluiten bij de behoeften van [de minderjarige] . Ook volgt de moeder behandeling voor haar persoonlijke problematiek. Duidelijk is dat de moeder de afgelopen periode positieve stappen heeft gezet. De moeder werkt mee aan de hulpverlening en is gemotiveerd om de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] uiteindelijk zelfstandig (met haar partner) te dragen. Op dit moment is een thuisplaatsing echter nog niet aan de orde. Het traject bij [instelling] wordt verlengd met twaalf weken en ook na een eventuele thuisplaatsing is het nodig dat er zicht blijft op de opvoeding en ontwikkeling van [de minderjarige] . Daarbij komt dat de relatie tussen de moeder en de pleegouders nog altijd ingewikkeld is. Het is belangrijk dat hier aandacht aan wordt besteed en dat hier zo nodig behandeling voor wordt ingezet. [de minderjarige] heeft namelijk lange tijd bij de pleegouders gewoond en heeft een gehechtheidsrelatie met hen opgebouwd. Het is dan ook belangrijk dat zij de pleegouders kan blijven zien, ongeacht of zij thuis wordt geplaatst of niet. Daarbij komt dat het juist bij een eventuele thuisplaatsing belangrijk is dat de moeder een netwerk heeft dat haar kan helpen als dat nodig is. Gelet op het bovenstaande vindt de kinderrechter de betrokkenheid van de jeugdbeschermer nog langer passend en geboden. Daarbij vindt de kinderrechter de verzochte duur van één jaar nodig, zodat de hulpverlening voor [de minderjarige] en de moeder gecontinueerd blijft worden en er zicht blijft op de ontwikkeling van [de minderjarige] .
5.3.
De kinderrechter zal het verzoek tot de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing afwijzen. Daartoe overweegt de kinderrechter dat [de minderjarige] sinds 9 augustus 2024 samen met de moeder bij [instelling] verblijft. Sindsdien wordt de verleende machtiging uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg niet meer geëffectueerd. Op grond van artikel 1:265c lid 3 BW vervalt een machtiging indien deze na verloop van drie maanden niet ten uitvoer is gelegd. In de huidige situatie is de machtiging uithuisplaatsing dus op 9 november 2024 verlopen. Dat betekent dat de gecertificeerde instelling een verzoek had moeten indienen voor een nieuwe machtiging uithuisplaatsing en dus niet om verlenging had moeten vragen. Daarom kan de kinderrechter het onderhavige verzoek niet toewijzen. Daar komt nog bij dat een machtiging uithuisplaatsing in dit geval ook helemaal niet nodig is, omdat [de minderjarige] nog altijd samen met de moeder bij [instelling] verblijft en zij hier de komende maanden ook nog zullen verblijven. Ook zonder machtiging uithuisplaatsing blijft het mogelijk dat [de minderjarige] de pleegouders één weekend in de maand ziet. De kinderrechter zal het verzoek tot de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing daarom afwijzen.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] tot 16 december 2025;
6.2.
wijst af het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] ;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.