ECLI:NL:RBDHA:2024:22068

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 december 2024
Publicatiedatum
27 december 2024
Zaaknummer
C/09/674269 / JE RK 24-1881
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • M. de Kleine
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 3 december 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2009. De zaak betreft de Stichting Jeugdbescherming West Haaglanden als gecertificeerde instelling en de moeder van de minderjarige, die bijgestaan werd door haar advocaat, mr. L.E. Vries. De kinderrechter heeft de procedure op basis van een verzoekschrift van de gecertificeerde instelling beoordeeld, waarbij de zitting met gesloten deuren plaatsvond. De kinderrechter heeft de minderjarige gehoord en de aanwezigen hebben kunnen reageren op zijn verklaring. De minderjarige verblijft momenteel bij tante [naam 3] en oom [naam 4], na eerder bij andere familieleden te hebben gewoond. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk zijn voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige, gezien de onrustige situatie en de zorgen over zijn ontwikkeling. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd tot 13 december 2025 en de machtiging tot uithuisplaatsing tot 13 juni 2025, met de verklaring dat deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad is. De kinderrechter heeft benadrukt dat de gecertificeerde instelling de ontwikkeling van de minderjarige moet blijven volgen en de thuisplaatsing moet monitoren. De beslissing is openbaar uitgesproken en kan door belanghebbenden worden aangevochten binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Jeugd- en Zorgrecht
Zaaknummer: C/09/674269 / JE RK 24-1881
Datum uitspraak: 3 december 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, gevestigd te Den Haag,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedag] 2009 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. L.E. Vries te Amsterdam.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 21 oktober 2024;
- het door de gecertificeerde instelling nagezonden gezinsplan, ontvangen op 15 november 2024.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 3 december 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • [naam 1] namens de gecertificeerde instelling;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat.
1.3.
De kinderrechter heeft [de minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [de minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [de minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De vader van [de minderjarige] , [de vader] , is overleden.
2.2.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.3.
[de minderjarige] verblijft in een netwerkpleeggezin.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 13 maart 2024 [de minderjarige] onder toezicht gesteld tot 13 december 2024.
2.5.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 20 juni 2024 een machtiging verleend om [de minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor (netwerk)pleegzorg tot 13 december 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De gecertificeerde instelling verzoekt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de gecertificeerde instelling de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg of een gezinsgerichte voorziening te verlengen voor de duur van zes maanden. De gecertificeerde instelling verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Ter zitting heeft de gecertificeerde instelling naar voren gebracht dat de machtiging uithuisplaatsing ziet op plaatsing in een voorziening voor pleegzorg.
3.2.
De gecertificeerde instelling heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. De afgelopen periode is onrustig verlopen. [de minderjarige] woont op dit moment niet meer bij tante [naam 2] , maar bij tante [naam 3] en oom [naam 4] . Het bleek dat [de minderjarige] helemaal niet bij tante [naam 2] woonde maar bij de oma vaderszijde. De gecertificeerde instelling vindt een plaatsing bij oma niet in het belang van [de minderjarige] , omdat er zorgen zijn over de opvoedsituatie bij oma en een plaatsing bij oma negatief is voor de omgang tussen [de minderjarige] en de moeder. Hoewel [de minderjarige] op dit moment bij tante [naam 3] en oom [naam 4] verblijft is hij wel aangemeld voor een plek in een neutraal pleeggezin of een gezinshuis. Er is echter nog geen zicht op een plek. Het is de bedoeling dat [de minderjarige] uiteindelijk weer bij de moeder gaat wonen. De verwachting is dat daar nog maximaal zes maanden voor nodig is. Sensazorg gezinsbegeleiding is op 10 september 2024 gestart en behandelaar Iris heeft sinds eind augustus individuele gesprekken met [de minderjarige] . Ook is inmiddels gestart met systeemtherapie. De afgelopen tijd zijn er stappen gezet in het contact tussen de moeder en [de minderjarige] . Zij hebben contact via whatsapp en hebben elke woensdag begeleide omgang en elke zondag onbegeleide omgang. Op dit moment is een thuisplaatsing van [de minderjarige] te vroeg. Er moet nog gewerkt worden aan het onderlinge vertrouwen, het terugpakken van ieders rollen, het open kunnen communiceren en het loyaliteitsconflict waar [de minderjarige] in zit. De verwachting is dat een neutrale plek zal kunnen bijdragen aan het loskomen van de familie vaderszijde en dat dit helpend is bij het herstellen van de band met de moeder. Nu er daar nog geen plek voor hem beschikbaar is, meent de gecertificeerde instelling dat [de minderjarige] voorlopig bij tante [naam 3] en oom [naam 4] moet blijven. Zij hebben aangegeven nog zes maanden voor hem te kunnen zorgen. Wel vinden zij de verzorging en opvoeding zwaar. De gecertificeerde instelling zal [de minderjarige] daarom op de wachtlijsten voor een pleeggezin of gezinshuis laten staan. Indien er een plek voor hem beschikbaar komt, zal op dat moment moeten worden afgewogen of een overplaatsing in zijn belang is of niet.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de moeder is geen verweer gevoerd tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling, maar wel tegen de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg. Daartoe heeft de moeder aangevoerd dat [de minderjarige] nog altijd binnen de familie van vader verblijft. De invloed van de familie is erg groot en zorgt ervoor dat de verstandhouding tussen de moeder en [de minderjarige] verstoord blijft. Daarbij komt dat tante [naam 3] heeft aangegeven de zorg voor [de minderjarige] zwaar te vinden en de vraag is of zij de zorg nog een halfjaar kan dragen. Het lukt haar niet om [de minderjarige] duidelijke kaders te bieden en hem te motiveren voor school. Het gaat op dit moment totaal niet goed met zijn cijfers. Als hij zo doorgaat kan hij niet over naar het volgend schooljaar of moet hij van school wisselen. De moeder is nog altijd van mening dat een neutrale plaatsing beter is, omdat [de minderjarige] dan niet negatief wordt beïnvloed in zijn beeld over de moeder. Ook vreest de moeder dat [de minderjarige] tussentijds weer verplaatst zal worden binnen de familie, omdat dit al eerder is gebeurd. De moeder begrijpt dat er nu geen neutrale plek beschikbaar is, maar hoopt wel dat hier zo snel mogelijk naartoe gewerkt wordt. De moeder verzoekt daarom de machtiging uithuisplaatsing bij tante [naam 3] en oom [naam 4] slechts toe te wijzen voor de duur van drie maanden en het verzoek voor het overige aan te houden. Dan kan er over drie maanden gekeken worden of er dan wel een neutraal pleeggezin of gezinshuis beschikbaar is en of het nog nodig is dat hij overgeplaatst wordt naar een neutrale plek voordat hij teruggeplaatst kan worden bij de moeder. Indien hier overeenstemming over is tussen de gecertificeerde instelling en de moeder kan dit ook gecommuniceerd worden aan de rechtbank, zodat het restant van het verzoek schriftelijk kan worden afgedaan.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de grond voor de ondertoezichtstelling bedoeld in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). [1] Ook is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk in het belang van zijn verzorging en opvoeding. [2]
5.2.
De kinderrechter overweegt daartoe als volgt. [de minderjarige] heeft veel heftige gebeurtenissen meegemaakt, waaronder het verlies van zijn vader op een jonge leeftijd. Op 20 juni 2024 heeft de kinderrechter in deze rechtbank een machtiging uithuisplaatsing verleend, omdat duidelijk was dat [de minderjarige] op dat moment niet bij de moeder kon wonen. De onderlinge verstandhouding tussen [de minderjarige] en de moeder was ernstig verstoord geraakt. [de minderjarige] vertoonde fors zelfbepalend gedrag in de thuissituatie, waarbij het de moeder niet lukte om hem te begrenzen. De afgelopen periode heeft [de minderjarige] op veel verschillende plekken gewoond, wat ook heel ingrijpend voor hem is (geweest). Hij verblijft nu al enige tijd bij tante [naam 3] en oom [naam 4] . Daar lijkt het redelijk goed te gaan met [de minderjarige] . Dat neemt niet weg dat er nog altijd zorgen over hem zijn. De zorgen zijn gelegen in de verstoorde relatie met de moeder, het loyaliteitsconflict waar hij in verkeert en zijn sociaal-emotionele ontwikkeling. Daarnaast zijn er sinds kort zorgen over zijn cijfers op school. Het is positief dat er inmiddels systeemtherapie is gestart, zodat [de minderjarige] en de moeder leren hoe zij de oude gezinspatronen kunnen doorbreken, hun band kunnen herstellen en het wederzijds vertrouwen weer kunnen opbouwen. Het is de verwachting dat [de minderjarige] binnen zes maanden weer thuis geplaatst kan worden bij de moeder. De kinderrechter vindt het belangrijk dat [de minderjarige] tot die tijd bij tante [naam 3] en oom [naam 4] blijft wonen. De moeder zou het liefst zien dat [de minderjarige] op een neutrale plek wordt geplaatst, zodat hij loskomt van de invloed van de familie vaderszijde. Hoewel de kinderrechter de zorgen van de moeder begrijpt, is er op dit moment geen neutrale plek beschikbaar. Daarbij komt dat [de minderjarige] nu rust en stabiliteit ervaart bij tante [naam 3] en oom [naam 4] en hij de afgelopen tijd al zo vaak is overgeplaatst dat het niet in zijn belang wordt geacht om weer voor een korte periode overgeplaatst te worden. Gelet op het bovenstaande zal de kinderrechter de ondertoezichtstelling verlengen voor de duur van één jaar. De gecertificeerde instelling dient zicht te houden op de ontwikkeling van [de minderjarige] , de plaatsing bij tante [naam 3] en oom [naam 4] en de voortgang van de hulpverlening. Daarnaast moet de gecertificeerde instelling de thuisplaatsing van [de minderjarige] in goede banen leiden en monitoren dat de thuisplaatsing goed blijft gaan. De kinderrechter vindt de verzochte duur van één jaar passend en geboden om met bovenstaande aan de slag te gaan. Ook zal de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg verlengen voor de verzochte duur van zes maanden, zodat de plaatsing bij tante [naam 3] en oom [naam 4] gecontinueerd kan worden tot de thuisplaatsing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] tot 13 december 2025;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor (netwerk)pleegzorg, te weten bij tante [naam 3] en oom [naam 4] , tot 13 juni 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 3 december 2024 door mr. M. de Kleine, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. J.M. Dreef als griffier, en op schrift gesteld op 17 december 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.

Voetnoten

1.Artikel 1:260, eerste lid, BW.
2.Artikel 1:265c, tweede lid, BW.