ECLI:NL:RBDHA:2024:22069

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 december 2024
Publicatiedatum
27 december 2024
Zaaknummer
C/09/674094 / JE RK 24-1860
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • M. de Kleine
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 3 december 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De zaak betreft een verzoek van de Stichting Jeugdbescherming West Zuid-Holland, die als gecertificeerde instelling optreedt. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [de minderjarige], geboren op [geboortedag] 2016, onder toezicht is gesteld en momenteel bij haar vader woont. De moeder, die ook als belanghebbende is aangemerkt, heeft verweer gevoerd tegen de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing, maar heeft ingestemd met de verlenging van de ondertoezichtstelling. De kinderrechter heeft in zijn beoordeling gekeken naar de opvoedsituatie bij de vader en de zorgen die er zijn over de moeder. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de moeder nog niet in staat is om [de minderjarige] een veilige en stabiele omgeving te bieden, ondanks haar inspanningen om haar leven op orde te krijgen. De kinderrechter heeft daarom besloten om de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] te verlengen tot 8 december 2025 en de machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader te verlengen tot 8 juni 2025. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ook al kan er hoger beroep worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Jeugd- en Zorgrecht
Zaaknummer: C/09/674094 / JE RK 24-1860
Datum uitspraak: 3 december 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland, gevestigd te Leiden,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedag] 2016 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. W.J. Vroegindeweij te Katwijk,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 16 oktober 2024;
- het verweerschrift van de moeder met bijlagen van 28 november 2024.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 3 december 2024. Daarbij waren aanwezig:
- [naam 1] en [naam 2] namens de gecertificeerde instelling;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader.

2.De feiten

2.1.
[de minderjarige] is erkend door de vader.
2.2.
Bij beschikking van deze rechtbank van 5 november 2024 is bepaald dat de vader en de moeder voortaan gezamenlijk belast zijn met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.3.
[de minderjarige] woont bij de vader.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 8 december 2023 [de minderjarige] onder toezicht gesteld tot 8 december 2024.
2.5.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 4 juni 2024 de machtiging verlengd om [de minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen bij de vader tot 8 december 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De gecertificeerde instelling verzoekt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de gecertificeerde instelling de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de vader te verlengen voor de duur van zes maanden. De gecertificeerde instelling verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De gecertificeerde instelling heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. [de minderjarige] woont sinds 19 januari 2024 volledig bij de vader. De gecertificeerde instelling heeft geen zorgen over de opvoedsituatie bij de vader. Wel zijn er nog zorgen over de opvoedsituatie bij de moeder. Hoewel de Brijder aangeeft dat het goed gaat met de behandeling en de moeder geen alcohol drinkt, krijgt de gecertificeerde instelling signalen dat de moeder wel weer drinkt. De gecertificeerde instelling heeft hier zorgen over. De moeder ontkent dit. Dit maakt het voor de gecertificeerde instelling lastig, omdat de moeder geen openheid van zaken lijkt te geven en de zorgen bagatelliseert. Daarnaast heeft de moeder niet altijd overzicht over haar afspraken met de hulpverlening, de gecertificeerde instelling en de omgangsafspraken met [de minderjarige] . De gecertificeerde instelling weet niet waar dit door komt. Wel merkt de gecertificeerde instelling dat de moeder soms verward of vergeetachtig overkomt. Ook is het de moeder tot op heden niet gelukt om het boekje voor Words and Pictures (Cardea) te maken, waardoor [de minderjarige] nog altijd geen verhaal kan lezen over haar leven en er geen verdere hulpverlening voor haar ingezet kan worden. [de minderjarige] heeft wel behoefte aan behandeling. Zij kampt vermoedelijk met trauma gerelateerde problematiek en hechtingsproblematiek. De inzet van behandeling kan alleen slagen als [de minderjarige] een veilige en stabiele woonomgeving heeft en die heeft zij op dit moment bij haar vader. De gecertificeerde instelling heeft zorgen of de moeder voldoende opvoedvaardigheden heeft om [de minderjarige] voor langere tijd bij zich te hebben. In september 2024 is er nog een Veilig Thuis melding binnengekomen ten aanzien van de zoons van de moeder en er komt nog een nieuwe Veilig Thuis melding aan. Daarnaast lijkt de moeder overbelast te zijn door haar eigen hulpverlening en kunnen er wat de gecertificeerde instelling betreft op dit moment geen andere afspraken meer bij. Ook gedraagt [de minderjarige] zich brutaler nadat zij omgang heeft gehad met de moeder, waardoor er zorgen zijn of de moeder haar voldoende begrenst en aanstuurt. De gecertificeerde instelling vindt het belangrijk dat er hulpverlening voor [de minderjarige] ingezet blijft worden. Daarnaast is het nodig dat de vader en de moeder beter met elkaar leren communiceren. De gecertificeerde instelling verzoekt daarom de ondertoezichtstelling te verlengen voor de duur van een jaar. Daarnaast verzoekt de gecertificeerde instelling de machtiging uithuisplaatsing bij de vader te verlengen voor de duur van zes maanden, zodat de stabiliteit en continuïteit van [de minderjarige] gewaarborgd kunnen worden. De gecertificeerde instelling had gehoopt al meer duidelijkheid te hebben over het opvoedperspectief van [de minderjarige] , maar dat is door de recente ontwikkelingen niet gelukt.
4.
De standpunten
4.1.
Door en namens de moeder is ingestemd met de verlenging van de ondertoezichtstelling, maar is verweer gevoerd tegen de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing. De moeder verzoekt primair om afwijzing van dat verzoek en subsidiair dat gefaseerd wordt gewerkt aan een thuisplaatsing bij de moeder. Daartoe heeft de moeder aangevoerd dat een uithuisplaatsing een ultimum remedium is. De moeder meent dat zij in staat is om de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] weer op zich te nemen. Zij heeft de afgelopen periode hard aan zichzelf gewerkt en heeft veel bereikt. Dit wordt ook bevestigd door de Brijder, de bewindvoerder van moeder en haar coach van [organisatie voor maatschappelijk werk] . De moeder is abstinent van alcohol en haar persoonlijke gezondheid is erg vooruit gegaan. Ook is het de moeder gelukt om haar huis op orde te krijgen. De gecertificeerde instelling heeft ter zitting naar voren gebracht meldingen te hebben gehad over alcoholgebruik van de moeder. De moeder ontkent dit ten stelligste en dit strookt ook niet met de verklaringen van de Brijder, de organisatie die toezicht houdt op het alcoholgebruik van de moeder. De gecertificeerde instelling heeft ook zorgen geuit of de moeder in staat is om [de minderjarige] structuur en begrenzing te bieden. De moeder is zich ervan bewust dat zij aan bepaalde dingen moet werken, maar zij is bereid alle hulpverlening te accepteren. Die hulpverlening kan ook in de thuissituatie ingezet worden. Volgens de moeder worden er strengere eisen gesteld aan ouders op het moment dat kinderen uit huis zijn geplaatst. De moeder meent dat dit in strijd is met de Nederlandse wet- en regelgeving en dat er niet voortvarend genoeg wordt gewerkt aan een thuisplaatsing van de kinderen. Gelet op het bovenstaande verzoekt de moeder primair om de machtiging uithuisplaatsing bij de vader af te wijzen. Het is in het belang van [de minderjarige] dat zij zo snel mogelijk, al dan niet gedeeltelijk, bij de moeder komt wonen. Daartoe is het nodig dat de omgang met de moeder wordt uitgebreid.
De moeder heeft zelf ter zitting naar voren gebracht dat het goed met haar gaat. Zij heeft een fijne band opgebouwd met haar behandelaar bij de Brijder en komt haar afspraken trouw na. Ook de omgangsmomenten met [de minderjarige] verlopen goed. De moeder ziet [de minderjarige] nu elke vrijdag uit school tot na het eten en om de week een dag in het weekend. Vanuit Cardea is er gekeken naar de interactie tussen [de minderjarige] en de moeder en daar is volgens Cardea niets op aan te merken. Over Words and Pictures geeft de moeder aan het boekje af te hebben en dit zo snel mogelijk aan de jeugdbeschermer te zullen geven.
4.2.
De vader heeft ingestemd met het verzoek. De vader heeft naar voren gebracht dat het goed gaat met [de minderjarige] in de thuissituatie bij hem. Ze gaat op tijd naar school en naar zwemles en er wordt goed voor haar gezorgd. [de minderjarige] ervaart stabiliteit bij de vader thuis en het is daarom belangrijk dat zij bij hem blijft wonen. De vader vindt het wel belangrijk dat [de minderjarige] haar moeder kan blijven zien. Het is dan wel noodzakelijk dat de moeder de afspraken nakomt. De moeder houdt zich nu namelijk geregeld niet aan de gemaakte afspraken en dat zorgt voor onrust bij [de minderjarige] .

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de grond voor de ondertoezichtstelling bedoeld in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). [1] Ook is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding. [2]
5.2.
Daartoe overweegt de kinderrechter als volgt. [de minderjarige] heeft al veel meegemaakt in haar leven en zij kampt vermoedelijk met hechtingsproblematiek en trauma. Het is positief dat [de minderjarige] zich goed ontwikkelt bij de vader en haar daar de structuur en stabiliteit wordt geboden die zij nodig heeft. Hoewel de moeder hard aan het werk is om haar leven op orde te krijgen, is het op dit moment te vroeg om [de minderjarige] – al dan niet gedeeltelijk – terug te plaatsen bij de moeder. Er is nog onvoldoende zicht op de opvoedvaardigheden van de moeder. Daarnaast is het belangrijk dat [de minderjarige] eerst passende behandeling krijgt, zodat ze de ingrijpende gebeurtenissen uit haar leven een plek kan geven. Daarvoor is het nodig dat het traject Words ands Pictures van Cardea wordt afgerond. Dat is tot op heden niet gelukt omdat de moeder haar bijdrage niet inlevert bij de gecertificeerde instelling. Ook is het hierdoor nog niet gelukt om opvoedondersteuning bij de moeder in te zetten. Aangezien de zorgen over [de minderjarige] nog onvoldoende zijn weggenomen, vindt de kinderrechter het noodzakelijk dat de jeugdbeschermer langer bij haar betrokken blijft. De jeugdbeschermer moet zicht houden op de ontwikkeling en opvoedsituatie van [de minderjarige] en moet ervoor zorgen dat de juiste hulpverlening voor [de minderjarige] én de ouders wordt ingezet. De kinderrechter zal het verzoek tot de verlenging van de ondertoezichtstelling, waartegen geen verweer is gevoerd, dan ook toewijzen als verzocht. Daarnaast zal de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de vader verlengen voor de verzochte duur van zes maanden. De komende tijd moet verder gemonitord worden hoe het met de behandeling van de moeder gaat en welke opvoedondersteuning de moeder nodig heeft om weer (gedeeltelijk) voor [de minderjarige] te kunnen zorgen. De kinderrechter vindt het daarbij van belang dat er aandacht blijft voor de omgang tussen de moeder en [de minderjarige] . De gecertificeerde instelling moet blijven onderzoeken of een uitbreiding van de omgang mogelijk is, zolang dit veilig en verantwoord is voor [de minderjarige] .

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] tot 8 december 2025;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de vader tot 8 juni 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 3 december 2024 door mr. M. de Kleine, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. J.M. Dreef als griffier, en op schrift gesteld op 17 december 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.

Voetnoten

1.Artikel 1:260, eerste lid, BW.
2.Artikel 1:265c, tweede lid, BW.