ECLI:NL:RBDHA:2024:22089

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
27 december 2024
Zaaknummer
NL24.47178 en NL24.47175
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.S. Gaastra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvragen en de toepassing van de Dublinverordening met betrekking tot de belangen van minderjarige pleegkinderen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 20 december 2024, worden de beroepen van twee eiseressen tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvragen voor verblijfsvergunningen asiel beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie had de aanvragen afgewezen op basis van de Dublinverordening, waarbij Portugal als verantwoordelijk land werd aangewezen. De rechtbank heeft de beroepen op 16 december 2024 behandeld, waarbij zowel de eiseressen als hun gemachtigden en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de minister de aanvragen ten onrechte niet in behandeling heeft genomen. De eiseressen hebben betoogd dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van hun pleegzoon, [naam 1], en dat de overdracht naar Portugal hen van elkaar zou scheiden. De rechtbank stelt vast dat de minister niet heeft aangetoond dat de belangen van [naam 1] voldoende zijn meegewogen in de besluitvorming. De rechtbank benadrukt dat de zorgrelatie tussen eiseressen en [naam 1] niet is geformaliseerd, maar dat dit niet afdoet aan de feitelijke zorg die zij al vijf jaar voor hem hebben verleend.

De rechtbank concludeert dat de bestreden besluiten een motiveringsgebrek vertonen en dat de minister nieuwe besluiten moet nemen, waarbij de belangen van de minderjarige pleegkinderen in acht moeten worden genomen. De rechtbank verklaart de beroepen gegrond en vernietigt de besluiten van de minister. Tevens wordt de minister veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de eiseressen, vastgesteld op €1.750,-. Deze uitspraak benadrukt het belang van het kind in asielprocedures en de noodzaak voor de minister om individuele omstandigheden in overweging te nemen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.47178 en NL24.47175

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 december 2024 in de zaken tussen

[eiseres 1], v-nummer: [nummer 1], eiseres 1

[eiseres 2],v-nummer: [nummer 2], eiseres 2
samen: eiseressen
(gemachtigde: mr. G.J. van der Graaf),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. C.D.G. van IJzendoorn)

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiseressen tegen het niet in behandeling nemen van de aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunningen asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvragen met de bestreden besluiten van 27 november 2024 niet in behandeling genomen omdat Portugal verantwoordelijk zou voor de aanvragen.
1.1.
De rechtbank heeft de beroepen, samen met de voorlopige voorzieningen, [1] op 16 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseressen, de gemachtigde van eiseressen en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvragen van eiseressen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseressen hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart de beroepen gegrond. Dat betekent dat eiseressen gelijk krijgen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van de besluiten
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland bij Portugal verzoeken om overname gedaan. Portugal heeft deze verzoeken aanvaard op grond van artikel 12, vierde lid, van de Dublinverordening.
5. Niet in geschil is dat Portugal verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvragen van eiseressen. Ook is niet in geschil dat de minister op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan mag uitgaan dat Portugal zijn internationale verplichtingen nakomt.
Had de minister de asielaanvragen onverplicht moeten behandelen?
6. Eiseressen betogen dat de minister toepassing had moeten geven aan artikel 17 van de Dublinverordening. Zo wordt in de besluiten niet ingegaan op de band die eiseressen hebben met hun minderjarige pleegzoon; [naam 1]. Feitelijk is hij de kleinzoon en de neef van eiseressen, maar de ouders van [naam 1] hebben hem afgestaan aan eiseressen. Zij hebben de afgelopen vijf jaar de zorg over hem gehad en daarom beschouwen zij hem als hun pleegzoon. Er is dan ook sprake van gezins- en familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. De minister heeft bij de totstandkoming van de besluiten niet betrokken dat de overdracht naar Portugal tot gevolg heeft dat eiseressen en hun pleegzoon van elkaar gescheiden zullen worden. [naam 1] is namelijk op 28 november 2024 opgenomen in de nationale procedure. De belangen van [naam 1] als kind zijn niet kenbaar afgewogen. Dit had, gelet op artikelen 7 en 24 van het Handvest van de Grondrechten voor de Europese Unie (het Handvest), wel gemoeten. De bestreden besluiten kennen daarom een motiveringsgebrek. Daarnaast heeft eiseres 1 medische problemen, waaronder nierproblemen. Hiervoor staat zij onder behandeling en is zij afhankelijk van de zorg van haar zoon [naam 2] die in Nederland verblijft en inmiddels is opgenomen in de nationale procedure. De minister is er verder ten onechte vanuit gegaan dat de andere zoon van eiseres 1 in Portugal aanwezig is en voor haar kan zorgen.
6.1.
De minister trekt een asielaanvraag onverplicht aan zich onder andere als bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht aan de andere lidstaat van onevenredige hardheid getuigt. [3]
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat de minister in de medische problemen van eiseres 1 geen reden heeft hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening. Niet is gebleken noch gesteld dat Nederland het aangewezen land is voor de medische behandeling en deze behandeling niet in Portugal beschikbaar is. Bovendien mag de minister, op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, ervan uitgaan dat de medische voorzieningen in Portugal vergelijkbaar zijn als die in Nederland. Dit is door eiseressen ook niet betwist. Verder volgt uit de overgelegde medische stukken niet dat eiseres 1 (mantel)zorg nodig heeft die enkel door haar zoon [naam 2] verleend kan worden. Dat hij veelal vertaalt tussen eiseres 1 en haar zorgverleners is hiertoe onvoldoende. Dat de andere zoon van eiseres 1 niet in Portugal verblijft maakt dit niet anders. De minister heeft er terecht op gewezen dat eiseressen samen naar Portugal zullen worden overgedragen, zodat eiseres 2 de benodigde (mantel)zorg op zich kan nemen.
6.3.
Dit is anders als het gaat om de relatie tussen eiseressen en [naam 1]. De rechtbank stelt allereerst vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de zorgrelatie tussen eiseressen en [naam 1] niet is geformaliseerd, zodat geen sprake is van een gezinslid in de zin van artikel 2, aanhef en onder g, van de Dublinverordening. De minister heeft echter op zitting toegelicht dat niet wordt betwist dat eiseressen en [naam 1] familie van elkaar zijn en evenmin dat zij voorafgaand aan hun komst naar Portugal en vervolgens Nederland feitelijk vijf jaar voor [naam 1] hebben gezorgd als pleegkind en met hem hebben samengewoond. De rechtbank stelt vast dat aan deze familieband en zorgband geen aandacht is besteed in de bestreden besluiten. De minister heeft op de zitting toegelicht dat [naam 1] niet is betrokken in de bestreden besluitvorming omdat hij toen nog niet was opgenomen in de nationale procedure. De minister ging er dan ook vanuit dat [naam 1] en eiseressen samen naar Portugal zouden worden overgedragen. Dit is niet langer het geval. De vraag is dan of de bestreden besluitvorming in stand kan blijven.
6.4.
De minister heeft zich op zitting op het standpunt gesteld dat de opname van [naam 1] in de nationale procedure geen gevolgen heeft voor de bestreden besluitvorming. Weliswaar betekent dit dat eiseressen en [naam 1] van elkaar gescheiden worden, maar [naam 1] kan in Nederland bij zijn oom [naam 2] verblijven met wie hij in Afghanistan al samenwoonde. [naam 2] en zijn gezin zijn namelijk ook opgenomen in de nationale procedure. Bovendien heeft [naam 1] nog steeds veel contact met zijn biologische ouders die in het land van herkomst verblijven.
6.5.
Over de belangen van de minderjarige (pleeg)kinderen overweegt de rechtbank als volgt. Punt 13 van de considerans van de Dublinverordening vermeldt dat overeenkomstig het IVRK en het Handvest voor de lidstaten bij de toepassing van de Dublinverordening het belang van het kind voorop moet staan. Artikel 3 van het IVRK en artikel 24 van het Handvest hebben in het bijzonder uitdrukking gevonden in artikel 6 van de Dublinverordening. De in artikel 6, eerste lid, geformuleerde norm is daarbij nader uitgewerkt in het derde lid van dat artikel. Gelet op deze nadere uitwerking is het aan de rechter om te toetsen of de minister de in artikel 6, derde lid, van de Dublinverordening genoemde factoren, voor zover hierover iets is aangevoerd, in zijn belangenafweging heeft betrokken. Indien dit het geval is, dient door de rechter te worden getoetst of de minister zich bij zijn belangenafweging voldoende rekenschap heeft gegeven van de gestelde belangen van het kind en aldus bij de uitoefening van zijn bevoegdheden binnen de grenzen van het recht is gebleven.
6.6.
De rechtbank is met eiseressen van oordeel dat de minister met de op zitting gegeven motivering de belangen van [naam 1] onvoldoende kenbaar heeft betrokken. Daarbij acht de rechtbank van belang dat de minister niet heeft betwist dat eiseressen reeds vijf jaar voor [naam 1] hebben gezorgd en met hem samen hebben gewoond voorafgaand aan hun komst naar Portugal en Nederland. Deze relatie is niet zonder meer gelijk te stellen met de relatie tussen [naam 1] en zijn oom [naam 2]. Weliswaar woonden zij in Afghanistan samen, maar van een verdergaande zorgrelatie is niet gebleken. Dat [naam 1] nog regelmatig contact heeft met zijn biologische ouders in Afghanistan is evenmin reden om hierover anders te oordelen. Dit doet immers niet af aan de feitelijke zorg die eiseressen al langere tijd aan [naam 1] hebben verleend. Bovendien hebben eiseressen en [naam 1] verklaard dat de ouders van [naam 1] hem hebben afgestaan aan eiseressen. De minister heeft dan ook onvoldoende gemotiveerd dat het belang van [naam 1] niet in de weg staat aan een scheiding waartoe overdracht van eiseressen aan Portugal zal leiden. Dit betekent ook dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 17 van de Dublinverordening. In zoverre kennen de bestreden besluiten een motiveringsgebrek.

Conclusie en gevolgen

7. De beroepen zijn gegrond en de bestreden besluiten zullen worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet, gelet op de aard van het gebrek, geen aanleiding om de rechtsgevolgen van de besluiten in stand te laten, om zelf in de zaak te voorzien of om een bestuurlijke lus toe te passen. De minister zal nieuwe besluiten moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
7.1.
Omdat de beroepen gegrond zijn krijgen eiseressen een vergoeding van hun proceskosten. De rechtbank merkt de beroepen aan als samenhangende zaken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op €1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van €875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- draagt de minister op nieuw besluiten te nemen met inachtneming van de uitspraak;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseressen tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El-Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.NL24.47179 en NL24.47176
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Dat staat in artikel 17 van de Dublinverordening, nader ingevuld in paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000.