ECLI:NL:RBDHA:2024:22094
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot overdracht aan Kroatië
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 23 augustus 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die asiel heeft aangevraagd, heeft verzet aangetekend tegen een eerdere uitspraak waarin zijn aanvraag niet in behandeling werd genomen omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van zijn asielverzoek. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de aanvraag van verzoeker niet in behandeling is genomen op basis van een besluit van 10 juni 2024, en dat het beroep tegen dit besluit op 23 juli 2024 kennelijk ongegrond is verklaard. Verzoeker heeft vervolgens verzet ingediend en verzocht om een voorlopige voorziening om te voorkomen dat hij op 26 augustus 2024 aan Kroatië zou worden overgedragen.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het verzet geen redelijke kans van slagen heeft. Hij heeft vastgesteld dat de rechtbank in de eerdere uitspraak voldoende gemotiveerd heeft toegelicht waarom de verzoeker niet op zitting is gehoord en dat de rechtbank niet onzorgvuldig heeft gehandeld. De voorzieningenrechter heeft ook opgemerkt dat verzoeker in zijn verzet geen nieuwe gronden heeft aangevoerd die twijfels zouden kunnen doen rijzen over de eerdere uitspraak. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en geoordeeld dat verweerder geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt op 23 augustus 2024.