ECLI:NL:RBDHA:2024:22125

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 oktober 2024
Publicatiedatum
27 december 2024
Zaaknummer
NL24.17207
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor verblijf bij Oekraïense echtgenoot met tijdelijke bescherming

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, gericht op verblijf als familie- of gezinslid bij haar Oekraïense echtgenoot, die bescherming geniet op grond van de Richtlijn tijdelijke bescherming. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag afgewezen met een besluit van 22 maart 2023, waarbij ook een terugkeerbesluit is opgelegd. Eiseres heeft bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft het beroep op 5 september 2024 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde, alsook de minister en diens gemachtigde aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de minister niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de afwijzing van de aanvraag niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Eiseres heeft aangevoerd dat de minister had moeten toetsen of zij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op basis van artikel 8 van het EVRM, maar de minister heeft dit niet gedaan. De rechtbank stelt vast dat er wel degelijk sprake is van een beschermenswaardig gezinsleven, aangezien eiseres en haar echtgenoot gehuwd zijn. De rechtbank concludeert dat de minister een volledige belangenafweging moet maken, wat in het bestreden besluit niet is gebeurd. Hierdoor is het bestreden besluit niet zorgvuldig tot stand gekomen en moet het worden vernietigd.

De rechtbank bepaalt dat de minister binnen zes weken een nieuw besluit moet nemen op het bezwaar van eiseres, rekening houdend met de overwegingen in deze uitspraak. Tevens wordt de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan eiseres, die zijn vastgesteld op € 1.750, en het griffierecht van € 187 moet worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.17207

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. V. Sarkisian),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. J.F.M. van Raak).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel “Verblijf als familie- of gezinslid bij [naam] (referent)”.
1.1.
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 22 maart 2023 afgewezen. Ook is aan eiseres een terugkeerbesluit opgelegd dat inhoudt dat eiseres Nederland en de Europese Unie binnen vier weken moet verlaten.
1.2.
Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht een voorlopige voorziening [1] te treffen.
1.3.
Met het bestreden besluit van 22 maart 2024 op het bezwaar van eiseres is de minister bij de afwijzing van de aanvraag en het terugkeerbesluit gebleven.
1.4.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 5 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, referent en de gemachtigde van de minister.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1992 en heeft de Russische nationaliteit. Zij is de echtgenote van referent, die de Oekraïense nationaliteit heeft en is geboren op [geboortedatum] 1989. Eiseres en referent zijn op 25 augustus 2015 gehuwd in Sint-Petersburg (Rusland).
Referent geniet bescherming op grond van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming (RTB) [2] . Dit geldt momenteel tot 4 maart 2026.
2.1.
Op 18 oktober 2022 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel “Verblijf als familie- of gezinslid bij [naam] ”.
2.2.
De minister heeft de aanvraag in het besluit van 22 maart 2023 afgewezen omdat eiseres geen geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) heeft. Eiseres komt volgens de minister niet in aanmerking voor vrijstelling van het mvv-vereiste, omdat haar uitzetting niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM [3] en niet is gebleken dat het onredelijk hard is voor eiseres om terug te keren naar Rusland. Omdat eiseres geen verblijfsrecht meer heeft, wordt aan eiseres een terugkeerbesluit opgelegd.
2.3.
In het bestreden besluit heeft de minister het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard en zijn besluit van 22 maart 2023 gehandhaafd. De minister heeft de afwijzing van de aanvraag nader gemotiveerd en daaraan toegevoegd dat referent geen rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 3.15, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) en artikel 8, aanhef en onder a tot en met e, dan wel l, van de Vreemdelingenwet 2000, dat niet-tijdelijk is in de zin van artikel 3.5 van het Vb 2000.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de minister de aanvraag van eiseres voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd heeft mogen afwijzen en aan haar een terugkeerbesluit heeft mogen opleggen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. De rechtbank stelt voorop dat eiseres geen gronden heeft aangevoerd tegen het standpunt van de minister dat niet aan de voorwaarde van rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 3.15, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vb 2000 wordt voldaan. De gronden van eiseres richten zich tegen het standpunt van de minister dat afwijzing van de aanvraag niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM en dat hij eiseres niet ambtshalve een verblijfsvergunning hoeft te verlenen.
6. Eiseres voert aan dat de minister op grond van artikel 3.6b, aanhef en onder c, van het Vb 2000 had moeten doortoetsen of eiseres in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM. In het bestreden besluit heeft de minister niet in voldoende mate gemotiveerd waarom een zeer summiere belangenafweging is gemaakt in het kader van artikel 8 van het EVRM. Daarom is het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand gekomen en bevat het een motiveringsgebrek. Eiseres wijst ter onderbouwing van de beroepsgrond op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 januari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:187).
6.1.
In het bestreden besluit staat enerzijds expliciet dat geen sprake is van beschermenswaardig gezinsleven, omdat referent en eiseres beiden niet in het bezit zijn van een verblijfsvergunning. De rechtbank stelt vast dat anderzijds uit andere onderdelen van het bestreden besluit ook blijkt dat wel wordt uitgegaan van in beginsel beschermenswaardig gezinsleven. De minister heeft tijdens de zitting zijn standpunt verduidelijkt. Hij licht toe dat kan worden aangenomen dat sprake is van beschermenswaardig gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen eiseres en referent, omdat zij zijn gehuwd, maar dat geen sprake is van scheiding van familieleden omdat referent tijdelijke bescherming geniet in Nederland op grond van de RTB. Hij verwijst daarbij naar de werkinstructie WI 2020/16 Richtlijnen voor de toepassing van artikel 8 EVRM (WI 2020/16). In het kader van de vraag of ook eiseres tijdelijk bescherming zou moeten genieten op grond van de RTB is destijds al gekeken naar het gezinsleven tussen eiseres en referent. Dit wordt in het kader van onderhavige aanvraag niet opnieuw beoordeeld, omdat de RTB niet tot doel heeft gezinshereniging mogelijk te maken maar lidstaten te ontlasten. Gelet daarop stelt de minister zich op het standpunt dat hij geen belangenafweging als bedoeld in artikel 8 van het EVRM hoeft te maken.
6.2.
De rechtbank volgt de minister niet in zijn standpunt dat geen aanspraak bestaat op bescherming van artikel 8 van het EVRM en hij geen belangenafweging als bedoeld in artikel 8 van het EVRM hoeft te maken, omdat het bestreden besluit niet tot gevolg heeft dat familieleden worden gescheiden. Niet in geschil is dat referent en eiseres zijn gehuwd, dat referent tijdelijk in Nederland mag verblijven en dat aan eiseres in het bestreden besluit een terugkeerplicht is opgelegd. De WI 2020/16, waarnaar de minister heeft verwezen, gaat ervan uit dat geen sprake is van scheiding van familieleden als of alle familieleden niet hoeven te vertrekken of allemaal wel moeten vertrekken. Die situatie verschilt dan ook van de situatie in deze zaak, waarbij referent mag blijven (weliswaar tijdelijk), maar eiseres moet vertrekken. Dat referent en eiseres ervoor zouden kunnen kiezen om elders hun gezinsleven uit te oefenen, wat wordt betwist, staat daar los van. Het bestreden besluit heeft dan ook tot gevolg dat eiseres en referent van elkaar worden gescheiden.
6.3.
Die scheiding mag niet in strijd zijn met artikel 8 van het EVRM. Dit betekent dat de minister een volledige toets in het kader van artikel 8 van het EVRM moet verrichten. In dat kader moet een belangenafweging worden gemaakt waarbij alle relevante feiten en omstandigheden worden betrokken.
6.4.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het bestreden besluit geen stand kan houden, omdat daarin deels is uitgegaan van geen beschermenswaardig gezinsleven en voor zover daarin wel is uitgegaan van beschermenswaardig gezinsleven daarbij geen belangenafweging is gemaakt. Dit maakt al dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit moet worden vernietigd omdat het in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet zorgvuldig is voorbereid en niet deugdelijk is gemotiveerd. De rechtbank ziet vervolgens geen aanleiding om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Zij overweegt hiertoe als volgt.
6.5.
De minister kan niet worden gevolgd in zijn standpunt dat in dit geval geen belangenafweging als bedoeld in artikel 8 van het EVRM hoeft te worden gemaakt. Dat in het kader van de beoordeling destijds of eiseres voor tijdelijke bescherming op grond van de RTB in aanmerking kwam al is beoordeeld hoe het gezinsleven eruit zag, acht de rechtbank ontoereikend. Die beoordeling zag op de omstandigheden zoals ze waren op het moment dat de oorlog tussen Rusland en Oekraïne uitbrak en in dat kader is alleen betrokken of eiseres en referent waren gehuwd, eiseres op hetzelfde adres als referent stond ingeschreven, en of eiseres in het bezit was van een Oekraïense verblijfsvergunning. Omdat eiseres aan die voorwaarden niet voldeed, is zij toen niet in aanmerking gebracht voor tijdelijke bescherming op grond van de RTB. Daarbij is toen geen belangenafweging gemaakt als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. In deze zaak gaat het om de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor verblijf bij haar echtgenoot en of die afwijzing in strijd is met artikel 8 van het EVRM, waarbij ook een rol spelen de feiten en omstandigheden van na het moment van het uitbreken van de oorlog. De rechtbank acht de verwijzing naar de beoordeling die onder de RTB heeft plaatsgevonden, daarom geen afdoende motivering voor het niet verrichten van een belangenafweging als bedoeld in artikel 8 van het EVRM in het kader van deze afwijzing. De rechtbank acht daarbij mede van belang dat ook gewijzigde omstandigheden in dat kader nu niet meer kunnen leiden tot tijdelijke bescherming van eiseres op grond van de RTB, zoals door de minister op de zitting toegelicht. De beroepsgrond van eiseres slaagt.

Conclusie en gevolgen

7. Gelet op wat de rechtbank hiervoor onder 6.2., 6.3. en 6.4 heeft overwogen, is het beroep gegrond omdat het bestreden besluit niet zorgvuldig tot stand is gekomen en ondeugdelijk is gemotiveerd. Dit is in strijd is met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De minister zal een volledige belangenafweging moeten maken voor de beantwoording van de vraag of de afwijzing van de aanvraag in strijd is met artikel 8 van het EVRM. De rechtbank ziet gelet hierop geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing over het bezwaar te nemen of een bestuurlijke lus toe te passen.
7.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, dat de minister een nieuw besluit moet nemen op het bezwaar van eiseres waarbij hij rekening moet houden met wat de rechtbank in deze uitspraak heeft geoordeeld. De rechtbank geeft de minister hiervoor zes weken de tijd. De overige gronden behoeven daarom geen bespreking meer.
7.2.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. De minister moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,–, en een wegingsfactor 1). Toegekend wordt € 1.750,
7.3.
Ook moet de minister het griffierecht aan eiseres vergoeden tot een bedrag van € 187,–.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt de minister op binnen zes weken na de dag van plaatsing van deze uitspraak in het digitale dossier een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat de minister het griffierecht van € 187, aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 1.750, aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Bos, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.L. Verbruggen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 15 oktober 2024
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaaknummer NL23.10890.
2.Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.