ECLI:NL:RBDHA:2024:22169

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
30 december 2024
Zaaknummer
NL24.49742
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling

Op 24 december 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Algerijnse vreemdeling die in bewaring was gesteld. De rechtbank beoordeelt of het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Eiser, vertegenwoordigd door mr. D. Matadien, heeft aangevoerd dat er nieuwe feiten en gewijzigde omstandigheden zijn die niet zijn meegenomen in de belangenafweging door de minister van Asiel en Migratie. Eiser heeft aangegeven vrijwillig terug te willen keren naar Algerije en heeft documenten overgelegd ter ondersteuning van zijn verzoek om opheffing van de maatregel.

De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring rechtmatig is. De rechtbank stelt vast dat de minister niet verplicht is om een verzwaarde belangenafweging te maken, aangezien de termijn van zes maanden voor de maatregel nog niet is verstreken. Eiser heeft geen bijzondere belangen aangevoerd die een afwijking van de regels rechtvaardigen. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende voortvarend heeft gehandeld en dat er nog steeds zicht is op uitzetting naar Algerije. De beroepsgrond van eiser dat de minister onvoldoende voortvarend heeft gehandeld, wordt verworpen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.49742

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 december 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. D. Matadien),
en

de minister van Asiel en Migratie,

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het voortduren van de aan eiser opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Deze maatregel is opgelegd op 28 oktober 2024 en duurt nog voort.
1.1.
De rechtbank heeft de maatregel van bewaring eerder getoetst. Op het eerste beroep is beslist bij uitspraak van 18 november 2024. [1]
1.2.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het vooronderzoek op 19 december 2024 gesloten en bepaald dat de zaak niet op zitting wordt behandeld.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Het voortduren van de maatregel van bewaring is niet onrechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
4. Als de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 of bij de afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, dan verklaart zij het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. [2]
5. Uit de uitspraak van 18 november 2024 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 12 november 2024) rechtmatig is.
Had de minister een belangenafweging moeten doen?
6. Eiser voert aan dat er sprake is van nieuwe feiten en gewijzigde omstandigheden, die onvoldoende zijn betrokken in de belangenafweging door de minister. Eiser heeft inmiddels kenbaar gemaakt vrijwillig terug te willen keren naar Algerije en heeft via de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) een kopie van een rijbewijs overgelegd. Daarmee verleent hij alle medewerking aan het verkrijgen van een laisser-passer (lp) die van hem in redelijkheid mag worden verwacht. De minister heeft deze nieuwe omstandigheden niet meegenomen in de belangenafweging, waardoor de inbewaringstelling niet langer kan voortduren.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Het betoog komt er in feite op neer dat de minister geen verzwaarde belangenafweging heeft gemaakt en dat het belang van eiser bij het opheffen van de maatregel van bewaring inmiddels zwaarder weegt dan het belang van de minister bij het voortduren ervan. Maar die gedachtegang is onjuist. De minister is nog niet gehouden om een verzwaarde belangenafweging te maken in het kader van het voortduren van de gehele duur van de maatregel. Uit paragraaf A5/6.8 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) volgt namelijk dat er een verzwaarde belangenafweging moet worden gemaakt wanneer de totale duur van de maatregel van bewaring, aaneengesloten zes maanden heeft geduurd. Nu eiser op 28 oktober 2024 in bewaring is gesteld, op grond van artikel 59, eerste lid, onder a van de Vw 2000, is ten tijde van het sluiten van het onderzoek de zesmaandentermijn ook nog niet verstreken. Verder heeft eiser geen bijzondere belangen aangevoerd die kunnen leiden tot het afwijken van bovenstaande regels.
Had de minister een lichter middel moeten opleggen?
7. Eiser voert aan dat de minister een lichter middel had moeten opleggen, zoals plaatsing in een vrijheidsbeperkende locatie of oplegging van een meldplicht. Eiser stelt zich inmiddels bereidwillig op en heeft de wil om terug te keren. De gronden van de maatregel zijn dan ook niet meer van toepassing. Daarbij dient de minister rekening te houden met de verslechterende medische en persoonlijke omstandigheden van eiser. Steeds moet worden bedacht dat de maatregel van bewaring heeft te gelden als laatste middel en er in redelijkheid geen andere keuze is. Dit betekent dat de minister persoonlijke en individuele omstandigheden voortdurend dient te betrekken in de belangenafweging.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt voorop dat uit de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd volgt dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Dit volgt ook uit de uitspraak van deze rechtbank van 18 november 2024. [3] Het gaat er om dat ten aanzien van eiser een onttrekkingsrisico bestaat. Dat hij, mogelijk onder de druk van de hem opgelegde maatregel van bewaring, inmiddels zijn medewerking toont bij de terugkeer naar zijn land van herkomst, betekent niet dat dit onttrekkingsrisico is weggenomen. De enkele meewerkende houding van eiser is dan ook geen reden om de bewaring op te heffen. Ook de omstandigheid dat eiser medische klachten heeft, maakt niet dat een lichter middel is aangewezen. Ten aanzien van de medische zorgverlening binnen de detentie- en uitzetcentra mag de minister zich op het standpunt stellen dat deze gelijkwaardig is aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij. Dit wordt ook niet betwist door eiser. De minister heeft geen aanleiding hoeven zien om een lichter middel op te leggen.
Ontbreekt het zicht op uitzetting?
8. Eiser betoogt dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt. Eiser heeft medewerking verleend aan zijn terugkeer en wil ook graag zelf terug naar Algerije vanwege zijn medische situatie en die van zijn vader. Nu de minister al op 11 september 2024 een lp heeft ingediend bij de Algerijnse autoriteiten en nog geen reactie is ontvangen, valt niet in te zien dat er nog een lp zal worden verstrekt. Daarom is de voortduring van de maatregel van bewaring onrechtmatig. [4]
8.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. In de uitspraak van 6 mei 2024 [5] heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) geoordeeld dat er in het algemeen zicht op uitzetting is naar Algerije binnen een redelijke termijn. Zoals deze rechtbank in zijn uitspraak van 18 november 2024 [6] heeft geoordeeld is het bekend dat de uitzettingsprocedure naar Algerije enkele stappen bedraagt. Aan de Algerijnse autoriteiten mag daarom enige tijd worden gegund om de afgifte van een lp in orde te maken en om te bepalen welke stappen (zoals een presentatie) daarvoor nodig zijn. Niet is gebleken dat de Algerijnse autoriteiten te kennen hebben gegeven dat voor eiser geen lp zal worden afgegeven.
Handelt de minister voldoende voortvarend?
9. Eiser voert aan dat de minister onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. De minister heeft namelijk geen betekenisvolle uitzettingshandelingen verricht en neemt een afwachtende houding aan. Eiser heeft medewerking verleent aan het bewerkstelligen van zijn terugkeerprocedure, maar de Algerijnse autoriteiten hebben een weigerachtige houding. Zo is er nog steeds geen presentatie in persoon gepland om de lp-aanvraag te bespoedigen.
9.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend heeft gehandeld. Uit de voortgangsrapportage (M120) volgt dat de minister maandelijks een vertrekgesprek met eiser voert. Het laatste vertrekgesprek is gevoerd op 12 december 2024.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat een vertrekgesprek is aan te merken als een handeling van directe betekenis voor de overdracht. [7] Door eiser zijn in het vertrekgesprek geen omstandigheden aangevoerd naar aanleiding waarvan de bewaringsmaatregel niet langer zou kunnen voortduren. Ook blijft de minister rappelleren op de lp-aanvraag. Voor het laatst is op 5 december 2024 gerappelleerd op de aanvraag aan de Algerijnse autoriteiten. Verder heeft de minister op 3 december 2024 een kopie van eisers rijbewijs verzonden naar de Algerijnse autoriteiten. De beroepsgrond slaagt niet.

Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?10. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El-Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 18 november 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:19472.
2.Dat staat in artikel 96, derde lid, van de Vw 2000.
3.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 18 november 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:19472.
4.Eiser verwijst naar artikel 8, vierde lid van de Terugkeerrichtlijn en artikel 5 van het EVRM.
5.ABRvS 6 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1892.
6.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 18 november 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:19472.
7.ABRvS 5 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3486 en ABRvS 4 mei 2018, ECLI.NL:RVS:2018:1505.
8.Vergelijk de uitspraak van de ABRvS van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.