ECLI:NL:RBDHA:2024:22176

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
30 december 2024
Zaaknummer
C/09/645975 / FA RK 23-2702
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling met dwangsom en kinderalimentatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 december 2024 een beschikking gegeven met betrekking tot de wijziging van de zorgregeling en de kinderalimentatie voor de minderjarige [minderjarige]. De vader en moeder zijn betrokken bij een geschil over de zorg- en opvoedingstaken van hun kind, waarbij de moeder zich zorgen maakt over de huidige zorgregeling en de impact daarvan op [minderjarige]. De rechtbank heeft eerder een beslissing aangehouden in afwachting van een mediationtraject, maar partijen zijn niet tot overeenstemming gekomen. De moeder heeft aangegeven dat [minderjarige] niet naar de vader wil en dat zij in behandeling is bij een kinderpsycholoog. De vader daarentegen stelt dat de moeder de uitbreiding van het contact tegenhoudt en dat [minderjarige] in een loyaliteitsconflict zit. De rechtbank heeft de standpunten van beide partijen gehoord en heeft besloten dat de zorgregeling moet worden uitgebreid naar een weekendregeling om de week. Tevens is er een dwangsom van € 50,- opgelegd voor iedere dag dat de moeder zich niet houdt aan de zorgregeling, tot een maximum van € 2.500,-. Wat betreft de kinderalimentatie is de behoefte van [minderjarige] vastgesteld op € 1.015,- per maand, waarbij de man een bijdrage van € 386,- per maand moet betalen. De rechtbank heeft de ingangsdatum van de kinderalimentatie vastgesteld op de datum van de beschikking.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 23-2702
Zaaknummer: C/09/645975
Datum beschikking: 17 december 2024

Verdeling van de zorg- en opvoedingstaken

Beschikking op het op 12 april 2023 ingekomen verzoek van:

[de vader] ,

de vader,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. W.N. Sardjoe te ’s-Gravenhage,
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de moeder] ,

de moeder,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. N.M. Zeeman te Zoetermeer.

Procedure

Bij beschikking van 9 augustus 2023 van deze rechtbank is een beslissing ter zake van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de dwangsom aangehouden in afwachting van de resultaten van het door partijen te doorlopen mediation traject.
De rechtbank heeft opnieuw kennisgenomen van de stukken, waaronder thans ook:
- het bericht van 6 maart 2024 van de mediation functionaris;
- het F9-formulier van 29 april 2024 van de zijde van de moeder;
- het F9-formulier van 20 juni 2024 van de zijde van de vader, met bijlagen;
- het F9-formulier van 30 oktober 2024 van de zijde van de moeder, met bijlagen;
- het F9-formulier van 30 oktober 2024 van de zijde van de vader, met bijlagen;
- het F9-formulier van 31 oktober 2024 van de zijde van de vader.
Na de zitting heeft de rechtbank ontvangen:
- de brief van 19 november 2024 van de zijde van de man, met bijlagen;
- de brief van 2 december 2024 van de zijde van de vrouw, met bijlagen.
Op 5 november 2024 is de behandeling ter terechtzitting voortgezet. Hierbij zijn verschenen: de vader en moeder bijgestaan door hun advocaten en [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).

Beoordeling

De rechtbank handhaaft al hetgeen bij genoemde beschikking is overwogen en beslist. Partijen hebben een mediationtraject gevolgd. Partijen zijn hier niet tot overeenstemming gekomen ten aanzien van de zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] .
Standpunten partijen
De moeder motiveert haar verzoek als volgt. Momenteel ziet de vader [minderjarige] eenmaal in de twee weken op zaterdag van 10.00 uur tot 17.00 uur. De moeder geeft aan dat dit al erg veel is voor [minderjarige] en ze altijd heel moe thuiskomt van de vader. Volgens de moeder zijn er tijdens het mediationtraject basisafspraken gemaakt voor de ouders zodat het vertrouwen van [minderjarige] in de vader kan groeien. Hierna zouden partijen verdere afspraken maken in mediation, maar de moeder stelt dat de vader het mediationtraject vervolgens heeft gestopt. Zij stelt verder dat [minderjarige] heeft aangegeven niet naar de vader te willen en daar niet te willen overnachten. Momenteel is zij zelfs in behandeling bij een kinderpsycholoog. De moeder maakt zich zorgen over hoe boos de vader zou kunnen worden op [minderjarige] en vindt dat er naar haar geluisterd moet worden en dat er bewaakt moet worden dat het contact niet tegen haar wil in wordt uitgebreid. De moeder wenst dat er een Raadsonderzoek wordt uitgevoerd om te kijken wat in het belang van [minderjarige] is ten aanzien van het contact tussen haar en de vader.
De vader heeft een andere visie over het mediationtraject en stelt dat er alleen een lijst met afspraken is opgesteld die niets te maken had met het contact met [minderjarige] , terwijl de vader juist afspraken wilde maken over dit contact. Hij ervaart dat de moeder de uitbreiding hiervan tegenhoudt, terwijl niets er volgens hem op wijst dat een uitbreiding van het contact tussen de vader en [minderjarige] niet in haar belang zou zijn. [minderjarige] zit volgens de vader in een loyaliteitsconflict. Zij kan daar uitkomen als de ouders onderling afspraken maken. De advocaat van de vader heeft op de zitting aangegeven dat het van belang is dat er een eindbeschikking wordt afgegeven waarin een opbouwende zorgregeling wordt opgelegd en partijen tegelijkertijd worden doorverwezen naar een ouderschapsbemiddelingstraject. De aangehouden procedures hangen boven het hoofd van partijen en van [minderjarige] . Het is in haar belang om nu een zorgregeling te bepalen waar de ouders uitvoering aan moeten gaan geven en dat zij vervolgens hun onderlinge communicatie moeten gaan verbeteren in een ouderschapstraject.
De Raad heeft op de zitting aangegeven een ouderschapsbemiddelingstraject passend te vinden. Ook acht de Raad een uitgebreidere contactregeling met de vader in het belang van [minderjarige] . Dat zij vermoeid thuiskomt van de vader hoeft niet aan de vader te liggen, maar kan ook komen door de daadwerkelijke wisseling tussen de twee, voor [minderjarige] van elkaar gescheiden, werelden. De Raad heeft op de zitting ook nog de mogelijkheid van een benoeming van een bijzondere curator genoemd, die met haar in gesprek kan gaan en zo haar wensen en belangen beter kan duiden.
Doorverwijzing ouderschapsbemiddeling
De rechtbank constateert dat de onderlinge verhouding tussen partijen verstoord is en dat het de ouders niet lukt om in het belang van [minderjarige] tot afspraken te komen. Hoewel de rechtbank het waardevol acht dat iemand als een bijzondere curator de belangen van [minderjarige] zou kunnen behartigen, zal dit weer iemand zijn met wie [minderjarige] moet praten. Dit problematiseert [minderjarige] en dit moet juist stoppen. Partijen zijn al lange tijd uit elkaar en [minderjarige] weet bijna niet beter dan dat haar ouders uit elkaar zijn. Dit is in de eerste jaren van haar leven goed verlopen tussen de ouders, waarbij de vader zelfs bij de moeder en [minderjarige] thuis ’s avonds kwam eten. Het is van belang dat een soortgelijke verstandhouding tussen de ouders terugkeert en zij afspraken kunnen maken over de zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] waar beide ouders achterstaan, zodat zij dit gezamenlijk naar [minderjarige] kunnen uitdragen. Beide ouders hebben op de zitting de bereidheid uitgesproken om deel te nemen aan het traject ouderschapsbemiddeling. De rechtbank zal de ouders en [minderjarige] in de gelegenheid stellen deel te nemen aan dit traject, zoals blijkt uit het proces-verbaal van doorverwijzing dat aan deze beschikking is gehecht. Dit proces-verbaal is al per email verzonden naar [instelling] voor deelname aan voornoemd traject en/of training en aanmelding bij de betreffende uitvoerende hulpverleningsinstantie. De rechtbank zal (een kennisgeving van) deze beschikking per post zenden aan [instelling] .
De rechtbank zal de zaak niet aanhouden in afwachting van het verloop van dit traject. Het verbeteren van de communicatie en het vormgeven van het gezamenlijk ouderschap voor [minderjarige] ligt in handen van de ouders. Het nog langer aanhouden van deze procedure zorgt alleen maar voor meer spanning tussen de ouders en [minderjarige] . Het is van belang dat er rust en duidelijkheid komt. De rechtbank geeft daarom een eindbeschikking af en benadrukt dat de ouders de mogelijkheid om deel te nemen aan voornoemd traject in het belang van [minderjarige] met beide handen moeten aangrijpen. De enige manier om deze situatie te verbeteren is namelijk dat de ouders tot een goede verstandhouding komen, aangezien zij beiden voor altijd deel zullen uitmaken van het leven van [minderjarige] . Elkaar over en weer afvallen leidt werkelijk tot niets. Sterker nog, dat zal op een hele vervelende manier energie blijven kosten. Energie, die op een positieve manier aan [minderjarige] besteed kan worden. De omstandigheid dat [minderjarige] zegt niet naar haar vader te willen, geeft aan dat de ouders er op dit moment niet in slagen haar een basis van eenheid te bieden. Het is belangrijk dat zij tot samenwerking komen, zodat [minderjarige] zonder spanning en gedoe stapjes kan zetten van de één naar de ander en omgekeerd. [minderjarige] hoeft niet te kiezen en het zijn de ouders die moeten voorkomen dat zij wel op dat punt komt, omdat dat haar ontwikkeling op geen enkele manier dient. Het bovengenoemde traject is ervoor om de ouders te ondersteunen bij het creëren van een basis voor [minderjarige] .
Zorgregeling
Met de Raad is de rechtbank van oordeel dat de zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] uitgebreid moet worden. Waar het ouderschapsbemiddelingstraject is bedoeld om het ouderschap samen vorm te geven, is het daarnaast in het belang van [minderjarige] dat de zorgregeling opgebouwd wordt naar een weekendregeling om de week. Uit niets concreets is immers gebleken dat het niet in het belang van [minderjarige] zou zijn om het contact met haar vader uit te breiden. Dat zij dit volgens de moeder niet zou willen, wijst erop dat [minderjarige] een uitweg uit het conflict probeert te vinden; een conflict dat door de ouders in stand wordt gehouden. Het is echt belangrijk dat de ouders hiernaar kijken vanuit het referentiekader van [minderjarige] : haar ouders hebben een probleem en dat beïnvloedt haar. Als [minderjarige] op regelmatiger basis contact met haar vader heeft, wordt dit voor haar genormaliseerd en raakt zij hier weer aan gewend. Uit niets blijkt dat [minderjarige] bij de vader niet veilig zou zijn, zodat de rechtbank de volgende opbouwende regeling passend acht. Het eerste weekend na deze beschikking, te weten op zaterdag 21 december 2024, zal [minderjarige] van 9.00 uur tot zondag 14.00 uur na zwemles bij de vader zijn, ook indien er geen zwemles is. Dit zal zich vier keer om de week herhalen. Daarna zal [minderjarige] op vrijdag uit school tot zondag 14.00 uur bij de vader zijn als er zwemles is en indien er geen zwemles is tot 17.00 uur. Als er wel zwemles is, brengt en haalt de vader [minderjarige] naar zwemles en brengt haar daarna naar de moeder.
Naast de reguliere zorgregeling is er door de vader gevraagd om te bepalen dat [minderjarige] in de kerstvakantie nog drie aaneengesloten nachten bij de vader doorbrengt. Volgens de hiervoor bepaalde opbouwende zorgregeling is [minderjarige] het eerste en het laatste weekend van de kerstvakantie bij de vader, zodat de rechtbank geen aanleiding ziet om nog te beslissen tot een extra contactmoment tussen de vader en [minderjarige] met overnachting(en) in de kerstvakantie.
Dwangsom
Gelet op het feit dat uit eerdere procedures tussen de ouders is gebleken dat de moeder de zorgregeling heeft stopgezet, acht de rechtbank het opleggen van een dwangsom van € 50,- aangewezen voor iedere dag of gedeelte daarvan dat de moeder zich niet houdt aan de hiervoor bepaalde (opbouwende) zorgregeling, tot een maximum van € 2.500,- is bereikt.
Kinderalimentatie
Behoefte
De behoefte van [minderjarige] is tussen partijen in geschil. De man gaat in zijn berekening uit van 2020 als het jaar waarin partijen uit elkaar zijn gegaan en de vrouw gaat uit van 2018. De vrouw brengt hiertoe naar voren dat uit de aangifte Inkomstenbelasting van 2020 van de man volgt dat hij geen partner meer heeft. Dit was wel zo in 2018. De vrouw stelt dat zij in 2018 feitelijk is vertrokken uit de echtelijke woning. De rechtbank gaat uit van de stelling van de vrouw, omdat zij aannemelijk heeft gemaakt dat partijen in 2020 niet meer bij elkaar waren en in 2018 wel.
Voor het bepalen van de behoefte moet allereerst het netto besteedbaar inkomen (NBI) van ieder van partijen tijdens samenleving worden bepaald.
Het NBI van partijen wordt berekend op basis van de door de vrouw overgelegde aangifte Inkomstenbelasting van 2018. De man had in 2018 een bruto-inkomen van € 64.138,- en de vrouw had een bruto-inkomen van € 23.863,-. Dit resulteert voor de man in een NBI van
€ 3.429,- en voor de vrouw in een NBI van € 1.878,-. De rechtbank verwijst hiervoor naar de aangehechte berekening.
Het netto besteedbaar gezinsinkomen (NBGI) van partijen bedroeg in 2018 dus € 5.307,- per maand (€ 3.429,-)
+€ 1.878,-). Op basis van dit NBGI hadden partijen geen recht op kindgebonden budget. Op basis van de tabel eigen aandeel kosten van kinderen in 2018 en vier kinderbijslagpunten, leidt het voorgaande tot een behoefte van € 842,- per maand voor [minderjarige] . Geïndexeerd naar 2024 bedraagt deze behoefte € 1.015,- per maand.
De rechtbank zal hierna beoordelen in welke verhouding deze behoefte tussen partijen moet worden verdeeld.
Draagkracht man
Partijen zijn het erover eens dat de draagkracht van de man € 1.047,- per maand bedraagt, zodat de rechtbank dat zal volgen.
Draagkracht vrouw
Partijen zijn het erover eens dat de draagkracht van de vrouw € 930,- per maand bedraagt, zodat de rechtbank dat zal volgen.
Draagkrachtvergelijking
De draagkracht van partijen bedraagt gezamenlijk € 1.977,- per maand (€ 1.047,- + € 930,-). Dit is voldoende om in de behoefte van [minderjarige] te voorzien. De rechtbank zal daarom een draagkrachtvergelijking maken waarbij de behoefte naar rato van ieders draagkracht zal worden verdeeld. Hiervoor gebruikt de rechtbank de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte.
Het eigen aandeel van de man bedraagt: 1.047 / 1.977 x 1.015 = € 538,-
Het eigen aandeel van de vrouw bedraagt: 930 / 1.977 x 1.015 =
€ 477,-
Samen € 1.015,-
Van de totale behoefte van [minderjarige] komt een gedeelte van € 538,- per maand voor rekening van de man. Een gedeelte van € 477,- per maand komt voor rekening van de vrouw.
Tussen partijen is het te hanteren zorgkortingspercentage in geschil. Omdat conform de hiervoor bepaalde opbouwregeling partijen gaan toewerken naar een zorgregeling van om het weekend, hanteert de rechtbank een zorgkorting van 15%. De zorgkorting bedraagt dan € 152,- per maand (15% van € 1.015,-).
De zorgkorting strekt in mindering op het hiervoor berekende aandeel. De door de man te betalen bijdrage bedraagt dan afgerond € 386,- per maand (€ 538,- -/- € 152,-).
Ingangsdatum
De ingangsdatum is tussen partijen in geschil. De vrouw stelt dat de kinderalimentatie per 2023 vastgesteld moet worden, omdat zij hier toen al in brieven en in processtukken om heeft verzocht. De man stelt dat het redelijk is om de datum beschikking te hanteren, omdat de man tot op heden al een bijdrage van € 297,38 voldoet. Volgens de man is dit een gezamenlijk overeengekomen bijdrage, maar volgens de vrouw is dit een eenzijdige beslissing van de man. Hiervoor betaalde hij altijd € 400,-.
Omdat vaststaat dat de man tot op heden een bijdrage voldoet, acht de rechtbank het niet redelijk om de berekende bijdrage aan kinderalimentatie niet eerder vast te stellen dan de datum van deze beschikking, zodat de rechtbank dit als ingangsdatum zal hanteren.

Beslissing

De rechtbank – met wijziging in zoverre van het vonnis in kort geding deze rechtbank van
9 maart 2023 –:
bepaalt dat de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2017 te [geboorteplaats] bij de vader zal zijn:
  • vanaf de datum van deze beschikking vier keer om de week op zaterdag van 9.00 uur tot zondag 14.00 uur;
  • vanaf daarna om de week vanaf vrijdag uit school tot zondag 14.00 uur als er zwemles is en als er geen zwemles is tot 17.00 uur, waarbij als er wel zwemles is de vader [minderjarige] naar zwemles brengt en haar daarna naar de moeder brengt;
bepaalt dat de vrouw aan de man een dwangsom verbeurt van € 50,- voor iedere keer dat zij voormelde zorgregeling niet nakomt, met een maximum van € 2.500,-;
bepaalt dat de man aan de vrouw, met ingang van heden een kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige] van € 386,- per maand, zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
en verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.J. Huizenga, kinderrechter, bijgestaan door mr. L.E. Meisters als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 december 2024.