Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
hierna (ook) aan te duiden als: de vrouw,
hierna (ook) aan te duiden als: de man,
1.De procedure
- de dagvaarding van de vrouw van 24 januari 2024, met producties 1 tot en met 4,
- de conclusie van antwoord van de man,
- het tussenvonnis van 17 april 2024, waarin een mondelinge behandeling is bepaald.
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
Rechtsmacht
‘(…)is de volledige inhoud van dit document met in achtneming van alle wettelijke en religieuze bepalingen en voorschriften (…) geregistreerd’heeft slechts betrekking op de wijze waarop het document is opgemaakt. Deze vermelding kan niet worden gekwalificeerd als een door partijen gemaakte keuze voor het recht dat van toepassing zal zijn bij de uitleg of uitvoering van de huwelijksovereenkomst.
4.4. Uit artikel 17 van het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst, Rome, 19-06-1980 (hierna: EVO-Verdrag) jo artikel 28 van de Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (hierna: ‘verordening Rome I’) volgt dat het EVO-verdrag van toepassing is op overeenkomsten die tussen 1 april 1991 (de datum van inwerkingtreding van het EVO-verdrag) en 17 december 2009 zijn gesloten en dat de verordening Rome I van toepassing is op overeenkomsten die na 17 december 2009 zijn gesloten. Nu de huwelijksovereenkomst tussen de man en de vrouw is gesloten op 28 juli 2000 valt dit geschil onder de temporele werkingssfeer van het EVO-verdrag.
verbintenissen uit overeenkomst betreffende huwelijksgoederenrecht en rechten en verplichtingen uit huwelijk’. Hiervoor is reeds overwogen dat de bruidsgave niet gelijk is te stellen met een huwelijksvermogensrechtelijke aanspraak. Resteert de vraag of sprake is van een verplichting uit huwelijk. De rechtbank moet daarom beoordelen of de vordering van de vrouw rechtstreeks voortvloeit uit het huwelijk, of dat deze (alleen) voortvloeit uit de huwelijksovereenkomst, met andere woorden: bestaat het recht op de bruidsgave ook indien dit niet is overeengekomen in de huwelijksovereenkomst? De rechtbank zal voor de beantwoording van deze vraag aansluiten bij de inhoud van het Iraanse recht nu de bruidsgave tussen partijen bij de huwelijkssluiting in Iran is overeengekomen.
4.7. Uit artikel 4 lid 1 in samenhang met lid 2 en artikel 19 lid 3 van de verordening Rome I volgt dat de overeenkomst wordt beheerst door het recht van het land waar de partij die de kenmerkende prestatie van de overeenkomst moet verrichten, zijn of haar gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip van sluiting van de overeenkomst. De man is degene die de kenmerkende prestatie moet verrichten. Ten tijde van het sluiten van de huwelijksovereenkomst had de man zijn gewone verblijfplaats in Iran. Gelet op het bepaalde in artikel 4 lid 3 van de verordening Rome I dient de rechtbank vervolgens te beoordelen of de overeenkomst een kennelijk nauwere band heeft met in dit geval Nederland. De rechtbank is van oordeel dat dit laatste niet het geval is. De huwelijksovereenkomst is gesloten in Iran met inachtneming van de Iraanse wettelijke en religieuze bepalingen. Beide partijen hadden op dat moment beiden de Iraanse nationaliteit. Dat partijen daarna in Nederland zijn gaan wonen en de vrouw haar vordering bij de Nederlandse rechter heeft ingesteld leidt er naar het oordeel van de rechtbank niet toe dat er sprake is van een kennelijk nauwere band van de overeenkomst met Nederland. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat, zoals op de zitting naar voren is gekomen, de vrouw in de afgelopen jaren meermaals voor langere tijd in Iran heeft verbleven, dat zij op het moment van de zitting ook in Iran verbleef en dat namens de vrouw op de zitting naar voren is gebracht dat zij haar vordering op de man mogelijk gaat verhalen op bezittingen van (de familie van) de man in Iran.
Inhoudelijke beoordeling
4.9. Namens de vrouw is op de zitting nader toegelicht dat, in lijn met de inhoud van voormeld IJI-rapport, de rechtbank de vordering tot overdracht van 110 munten zou moeten toekennen en de rest middels betaling van één munt per jaar totdat de volledige vordering is afgelost.