ECLI:NL:RBDHA:2024:22234

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 december 2024
Publicatiedatum
31 december 2024
Zaaknummer
NL24.17808
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag

In deze uitspraak beslist de Rechtbank Den Haag over het beroep van eisers tegen het niet tijdig beslissen op hun asielaanvraag van 17 november 2022. De rechtbank heeft dit beroep op zitting behandeld op 16 december 2024, waarbij de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van de minister van Asiel en Migratie aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, zoals bepaald in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eisers stellen dat de minister ten onrechte een claimverzoek naar Italië heeft verzonden, terwijl Italië op dat moment al had aangegeven niet in staat te zijn om asielzoekers op te vangen. De rechtbank concludeert dat de minister de procedure voor het beslissen op de asielaanvraag niet moedwillig heeft vertraagd, maar dat de wettelijke beslistermijn is gaan lopen vanaf de datum van opname in de nationale procedure, en niet vanaf de aanvraagdatum. De rechtbank oordeelt dat de verlenging van de beslistermijn rechtsgeldig is en dat het beroep van eisers niet-ontvankelijk is, omdat de ingebrekestelling prematuur is ingediend. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.17808

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam],

V-nummer: [nummer],

[naam],

V-nummer: [nummer],

[naam],

V-nummer: [nummer],

[naam],

V-nummer: [nummer],
gezamenlijk: eisers,
(gemachtigde: mr. P.A.J. Mulders),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. G.J. Douma).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van eisers tegen het niet tijdig beslissen op hun asielaanvraag van 17 november 2022.
2. De rechtbank heeft dit beroep op zitting behandeld op 16 december 2024. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Wettelijk kader
3. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
4. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend, zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken, nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
5. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) moet de minister binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen. Op grond van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw kan de termijn, als bedoeld in het eerste lid, met ten hoogste negen maanden worden verlengd, indien een groot aantal vreemdelingen tegelijk een aanvraag indient waardoor het in de praktijk zeer moeilijk is de procedure binnen de termijn van zes maanden af te ronden. Uit artikel 42, zesde lid, van de Vw blijkt dat bovengenoemde beslistermijn aanvangt wanneer overeenkomstig de Dublinverordening wordt vastgesteld dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eisers.
Standpunten van partijen
6. Eisers zijn primair van mening dat de minister ten onrechte op 12 januari 2023 een claimverzoek op grond van de Dublinverordening naar Italië heeft verzonden, gelet op de Circular letter van 5 december 2022 waarin Italië aangaf te weinig opvangplekken te hebben om Dublinterugkeerders te ontvangen. Daarbij heeft Italië op 12 april 2023 de noodtoestand uitgeroepen en heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) bij uitspraak van 26 april 2023 geoordeeld dat (tijdelijk) niet meer kon worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor Italië. De minister had volgens eisers bij de indiening van het claimverzoek al kunnen voorzien dat zij niet (tijdig) zouden kunnen worden overgedragen aan Italië. Door het tevergeefs indienen van het claimverzoek en eisers naar aanleiding van het uitroepen van de noodtoestand door Italië en de uitspraak van de Afdeling niet vroegtijdig op te nemen in de nationale procedure, heeft de minister volgens eisers de procedure voor het beslissen op hun asielaanvraag moedwillig en onnodig vertraagd. Eisers zijn van mening dat er sprake is van détournement de pouvoir. Eisers stellen zich op het standpunt dat de (wettelijke) beslistermijn is gaan lopen vanaf de datum van hun aanvraag, 17 november 2022, en niet vanaf het moment dat zij zijn opgenomen in de nationale procedure, 14 september 2023.
6.1.
Subsidiair stellen eisers dat de verlenging van de beslistermijn met het WBV 2022/22 en het WBV 2023/3 onrechtmatig is. Dit zou volgens eisers als gevolg moeten hebben dat de ingebrekestelling van 4 april 2024 niet prematuur is ingediend en het beroep tegen het niet tijdig beslissen ontvankelijk is.
7. De minister stelt zich ten opzichte van de primaire beroepsgrond op het standpunt dat het enkele feit dat de Italiaanse autoriteiten op 5 december 2022 een Circular letter hebben verzonden nog niet maakt dat door de minister niet langer zou kunnen worden onderzocht of de aanvraag op grond van artikel 30 van de Vw niet in behandeling dient te worden genomen. De minister blijft daarom bij haar standpunt dat de (wettelijke) beslistermijn om op de aanvraag van eisers te beslissen is aangevangen op het moment dat zij zijn opgenomen in de nationale procedure.
7.1. Met betrekking tot de subsidiaire beroepsgrond stelt de minister zich op het standpunt dat de verlenging van de beslistermijn rechtsgeldig is.
8. De rechtbank is met betrekking tot de primaire beroepsgrond van eisers van oordeel dat het op de weg van de Italiaanse autoriteiten had gelegen om het claimverzoek van Nederland af te wijzen en bij een eventueel verzoek om herbeoordeling bij deze afwijzing te blijven. Alsdan was Nederland op dat moment verantwoordelijk geworden voor de behandeling van de asielaanvraag van eisers. Onder verwijzing naar het arrest van het Europees Hof van Justitie van 19 december 2024 [1] stelt de rechtbank vast dat de eenvoudige en eenzijdige aankondiging van Italië door middel van de Circular letter van 5 december 2022 niet maakt dat Italië zich kan onttrekken aan de krachtens de Dublinverordening op die lidstaat rustende verantwoordelijkheden. Evenmin kan daarin steun gevonden worden voor de stelling dat op basis van de Cicular letter zou blijken dat sprake is van systeemfouten in de asielprocedure en opvangvoorzieningen voor personen die in Italië om internationale bescherming verzoeken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat geen sprake is van détournement de pouvoir. De beroepsgrond dat de minister op 12 januari 2023 (datum claimverzoek) had moeten weten dat eisers niet (tijdig) aan Italië zouden worden overgedragen waardoor de procedure moedwillig en onnodig zou zijn vertraagd, slaagt dan ook niet. Wel kunnen eisers worden gevolgd in de stelling dat de minister in de uitspraken van de Afdeling van 26 april 2023 [2] aanleiding had moeten zien in geval van eisers de Dublinprocedure te beëindigen en hen op te nemen in de nationale procedure. Op dat moment stond immers vast dat niet langer mocht worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor Italië en dat de minister asielzoekers niet langer mocht overdragen aan Italië.
9. Met betrekking tot de secundaire beroepsgrond oordeelt de rechtbank als volgt. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft bij uitspraken van 26 april 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:6050) en 11 april 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:5087) geoordeeld dat de minister voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat op het moment van de inwerkingtreding van het WBV 2022/22 en het WBV 2023/3 sprake was van een situatie, zoals bedoeld in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw. De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak van die oordelen af te wijken. De verlenging van de beslistermijn is daarom rechtsgeldig. De beroepsgrond dat de verlenging van de beslistermijn met het WBV 2022/22 en het WBV 2023/3 onrechtmatig zou zijn, slaagt niet.
Ontvankelijkheid beroep
10. Eisers hebben hun asielaanvraag ingediend op 17 november 2022. Uit de stukken in het dossier blijkt dat eisers met ingang 14 september 2023 zijn toegelaten tot de nationale procedure. Zoals onder 8. overwogen, was Nederland echter op 26 april 2023 al verantwoordelijk geworden voor de behandeling van de asielaanvraag van eisers. De wettelijke beslistermijn van zes maanden zou in het geval van eisers op 26 oktober 2023 eindigen. De minister heeft echter, met inwerkingtreding van het WBV 2023/3, de beslistermijn van asielaanvragen, ingediend tussen 1 januari 2023 en
1 januari 2024, met negen maanden verlengd. Zoals onder 9. overwogen, acht de rechtbank de verlening van de beslistermijn rechtsgeldig. Dit betekent dat de beslistermijn verstreek op 26 juli 2024 en de ingebrekestelling van 4 april 2024 prematuur is ingediend. Het beroep voldoet daarom niet aan de vereisten voor het indienen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen, als bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is niet-ontvankelijk.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van
mr. B.A. Smit, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie
op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.ECLI:EU:C:2024:1036.