ECLI:NL:RBDHA:2024:22255
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing visumaanvraag kort verblijf op basis van redelijke twijfel over vertrek voor verstrijken visum
In deze zaak heeft eiser, een vreemdeling, op 26 maart 2023 een visum voor kort verblijf aangevraagd om zijn neef te bezoeken. De aanvraag werd op 3 april 2023 door de minister van Buitenlandse Zaken afgewezen, omdat er redelijke twijfel bestond over het voornemen van eiser om het grondgebied tijdig te verlaten. Eiser maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar de minister verklaarde het bezwaar op 19 november 2023 kennelijk ongegrond. Eiser stelde dat hij voldoende sociale en economische binding met Iran had, maar de minister oordeelde dat de overgelegde documenten onvoldoende waren om deze binding aan te tonen. De rechtbank heeft het beroep van eiser op 5 december 2024 behandeld en geoordeeld dat de minister terecht heeft afgezien van het horen in bezwaar, omdat eiser niet alle benodigde documenten had overgelegd. De rechtbank concludeerde dat de minister de aanvraag op basis van de Visumcode mocht afwijzen en verklaarde het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk. Eiser kreeg wel een vergoeding van proceskosten toegewezen, omdat de minister niet op tijd had beslist.