ECLI:NL:RBDHA:2024:22257
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing visumaanvraag kort verblijf op basis van redelijke twijfel over vertrek voor verstrijken visum
In deze zaak heeft eiser op 26 maart 2023 een visum voor kort verblijf aangevraagd om zijn neef te bezoeken. De aanvraag werd op 3 april 2023 door de minister van Buitenlandse Zaken afgewezen, waarna eiser bezwaar maakte. De minister heeft op 19 november 2023 het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard, wat eiser niet kon accepteren. De rechtbank heeft op 5 december 2024 uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat er redelijke twijfel bestond over het voornemen van eiser om het grondgebied tijdig te verlaten. De rechtbank concludeerde dat de minister niet verplicht was om eiser te horen in bezwaar, omdat de overgelegde gegevens onvoldoende waren om een sociale en economische binding aan te tonen. Eiser had geen salarisstroken overgelegd en de economische binding die hij claimde, was niet voldoende aangetoond. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond. Eiser kreeg wel een vergoeding van proceskosten toegewezen, omdat de minister niet op tijd had beslist.