ECLI:NL:RBDHA:2024:22293

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 december 2024
Publicatiedatum
2 januari 2025
Zaaknummer
NL24.48561
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid van Kroatië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 27 december 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie. Eiser, een Russische nationaliteit hebbende, had een asielaanvraag ingediend die door de minister niet in behandeling werd genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat hij vreesde slachtoffer te worden van pushbacks in Kroatië en dat hij ernstige gezondheidsproblemen had.

De rechtbank oordeelde dat de minister op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht aannemen dat Kroatië zijn verdragsverplichtingen zou nakomen. Eiser was er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat er in zijn specifieke geval sprake was van onmenselijke of vernederende behandeling in Kroatië. De rechtbank wees erop dat de enkele vrees van eiser niet voldoende was om af te wijken van het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die had vastgesteld dat er geen gedocumenteerde gevallen van pushbacks bekend waren.

De rechtbank concludeerde dat de minister in redelijkheid had kunnen besluiten om de asielaanvraag van eiser niet aan zich te trekken en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen deze beslissing binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.48561

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiserV-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.M. van Woensel),
en

de minister van Asiel en Migratie,verweerder.

Inleiding

Bij besluit van 4 december 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Awb [1] uitspraak zonder zitting.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1990 en de Russische nationaliteit te hebben.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw. [2] Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [3] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Kroatië voor eiser een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert daartegen het volgende aan. Eiser vreest slachtoffer te worden van pushbacks. Eiser wijst op de twee voorlopige voorzieningen voor twee vergelijkbare beroepen die door de rechtbank Zwolle zijn toegewezen in afwachting van een beslissing in het beroep van hun meervoudige kamer over de vraag of ten aanzien van Kroatië nog uit kan worden gegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser heeft gewezen op de omstandigheden waaronder hij moest verblijven. Voor eiser is hiermee duidelijk dat Kroatië hem, ondanks het claimakkoord, niet wil. Eiser wijst er tot slot op dat hij ernstige gezondheidsproblemen en mentale problemen heeft.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Het uitgangspunt is dat verweerder er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van mag uitgaan dat Kroatië zijn verdragsverplichtingen, waaronder het EVRM [4] en de Opvangrichtlijn [5] , zal nakomen. [6] Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in het algemeen of in zijn specifieke geval niet kan en dat in Kroatië sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure of de opvangvoorzieningen die resulteren in onmenselijke of vernederende behandelingen in strijd met artikel 3 van het EVRM [7] en artikel 4 van het Handvest. [8] Daarbij geldt een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid. [9]
5. Eiser is hier niet in geslaagd. Volgens de Afdeling [10] blijkt uit de bekende landeninformatie niet dat Dublinclaimanten in Kroatië onderhevig zijn aan pushbacks, omdat hiervan geen gedocumenteerde gevallen bekend zijn. [11] Op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag er volgens de Afdeling dan ook van worden uitgegaan dat de autoriteiten van Kroatië Dublinclaimanten niet in strijd met de mensenrechten zullen behandelen. De enkele vrees van eiser om alsnog slachtoffer te worden van pushbacks maakt dit niet anders. Nu eiser zijn beroep niet heeft onderbouwd met nieuwe, andersluidende landeninformatie, ziet de rechtbank geen aanleiding om af te wijken van het oordeel van de Afdeling. De enkele verwijzing van eiser naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 31 oktober 2024 [12] tot toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening in verband met de aanhouding van het beroep vanwege de voorgenomen behandeling van de zaak door de meervoudige kamer van diezelfde zittingsplaats in een Dublin Kroatië-zaak, is onvoldoende om af te wijken van het oordeel van de Afdeling.
6. De persoonlijke ervaringen van eiser bieden ook geen grond voor het oordeel dat sprake is van structurele tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Kroatië. Uit eisers verklaringen volgt dat hij in Kroatië in een opvangcentrum heeft verbleven. Zijn verklaringen over de kwaliteit van de opvang maken niet zonder meer dat sprake is van onmenselijke of vernederende behandeling. Mocht eiser toch problemen ervaren in Kroatië - bijvoorbeeld met de kwaliteit van de opvang - dan ligt het op de weg van eiser daarover te klagen bij de (hogere) autoriteiten in Kroatië. Niet is gebleken dat zij eiser niet willen of kunnen helpen, of dat klagen bij voorbaat geen zin zal hebben.
7. Gezien het geldende interstatelijk vertrouwensbeginsel dient er ook van te worden uitgegaan dat de medische voorzieningen in Kroatië vergelijkbaar zijn met die in andere lidstaten en ook ter beschikking staan aan Dublinclaimanten. Eiser heeft geen aanknopingspunten naar voren gebracht waaruit blijkt dat dit in zijn geval anders is. Voor zover hij daarbij een beroep heeft willen doen op het arrest CK [13] komt daarbij dat hij geen objectieve gegevens heeft overgelegd die de bijzondere ernst van zijn gezondheidstoestand en de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen daarvoor van een overdracht aantonen. Bij voorkomende problemen met betrekking tot eventueel nodige toegang tot medische behandelingen of anderszins ligt het op de weg van eiser om daarover in Kroatië te klagen bij de (hogere) autoriteiten of de daartoe geëigende instanties.
8. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid kunnen beslissen dat er geen aanleiding bestaat om de asielaanvraag van eiser onverplicht aan zich te trekken met toepassing van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
9. De beroep is kennelijk ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 27 december 2024 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. Kreeftmeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Vreemdelingenwet 2000.
3.Verordening nr. (EU) 604/2013.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Richtlijn 2013/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming.
6.Dit volgt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4037, recent bevestigd in haar uitspraak van 11 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4576.
7.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
8.Het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
9.Zoals is beschreven in het arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.
10.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
11.Dit volgt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 11 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4576.
12.NL24.35134 en NL24.35235.
13.Zoals volgt uit het arrest C.K. tegen Slovenië van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 februari 2017, ECLI:EU:C:2017:127.