ECLI:NL:RBDHA:2024:22322

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 december 2024
Publicatiedatum
3 januari 2025
Zaaknummer
NL24.38426 en NL24.38427
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Iraakse eiser met vermoedelijke licht verstandelijke beperking

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 9 december 2024, wordt het beroep van een Iraakse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, die van Koerdische afkomst is, heeft op 11 september 2024 een asielaanvraag ingediend na te zijn bedreigd in Irak vanwege een liefdesrelatie. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie als kennelijk ongegrond is beoordeeld. De rechtbank stelt vast dat de eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims en dat zijn verklaringen inconsistent zijn. De rechtbank heeft ook de rol van MediFirst in het onderzoek naar de medische beperkingen van de eiser beoordeeld. De rechtbank concludeert dat MediFirst adequaat heeft gehandeld en dat er geen noodzaak was voor aanvullend onderzoek. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. De eiser krijgt geen proceskostenvergoeding. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van medische beperkingen in asielprocedures, vooral in gevallen van vermoedelijke licht verstandelijke beperkingen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.38426 (beroep)
NL24.38427 (voorlopige voorziening)

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser] ,

V-nummer: [v-nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. M.J.A. Rinkes),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. A.T.M. Vroom-van Berckel).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 2 oktober 2024 deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond [1] .
1.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en daarnaast de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt eiser niet uit te zetten totdat op het beroep is beslist.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 26 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, Z. Karem als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten en omstandigheden
3. Eiser stelt van Iraakse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [datum] 1988. Hij behoort tot de Koerdische bevolkingsgroep. Eiser is met een visum vanuit Afghanistan naar Nederland gereisd. Hij heeft op 11 september 2024 een asielaanvraag in Nederland ingediend.
4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag ten grondslag dat hij seks heeft gehad met een meisje terwijl haar vader tot drie keer toe eisers huwelijksaanzoek had geweigerd. Eiser heeft vervolgens Irak verlaten omdat hij met de dood is bedreigd in verband met eerwraak.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende asielmotieven:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Problemen met de familie van [naam] vanwege de liefdesrelatie tussen haar en eiser.
5.1.
Verweerder vindt het eerste element geloofwaardig. De problemen met de familie van [naam] worden ongeloofwaardig geacht. Eiser heeft geen documenten overgelegd die direct verband houden met zijn gestelde problemen. Hiermee zijn onvoldoende documenten gegeven en eiser heeft daarvoor geen goede verklaring.
Ook vormen eisers verklaringen geen samenhangend en aannemelijk geheel. Eiser heeft tegenstrijdig en wisselend verklaard over de bedreigingen. Verder heeft hij tegenstrijdig en ongerijmd verklaard over zijn woonplaats. Ten slotte heeft eiser niet aannemelijk verklaard over de mogelijke bescherming bij de autoriteiten.
De aanvraag wordt afgewezen als kennelijk ongegrond omdat de verklaringen die door eiser zijn afgelegd worden beoordeeld als kennelijk inconsequent en tegenstrijdig en duidelijk onwaarschijnlijk. Eiser krijgt een terugkeerbesluit en inreisverbod van 2 jaar. Ook blijft eiser in grensdetentie, aldus verweerder in het bestreden besluit.
Had verweerder uit mogen gaan van de MediFirst adviezen of had er een andere deskundige moeten worden geraadpleegd om vast te stellen dat sprake is van LVB [2] ?
6. Eiser voert aan dat er door zijn gemachtigde in een vroeg stadium is aangegeven dat er signalen waren dat er met zeer grote mate van waarschijnlijkheid sprake is van een LVB. Het eerste onderzoek door Medifirst is gedaan door een verpleegkundige en niet door een arts. Gemachtigde van eiser heeft aangedrongen op een tweede onderzoek door een deskundige, eiser is toen slechts gezien door een algemeen arts. Met verschillende testen door een deskundige, een psycholoog of een gedragswetenschapper kan worden vastgesteld of iemand een LVB heeft. Hierom is gevraagd en eiser voert aan dat een onderzoek door een algemeen arts niet volstaat. Ook is er in het kader van de grensdetentie geen mogelijkheid om medische stukken over te leggen. Daarom is er bij verweerder aangedrongen op gedegen onderzoek omdat eiser afhankelijk is van MediFirst. Eiser verwijst hierbij naar de handreiking LVB en Asielprocedure. [3]
6.1.
De rechtbank overweegt dat uit de door eiser aangehaalde handreiking LVB en Asielprocedure volgt dat MediFirst een belangrijke rol speelt wanneer sprake is van een (vermoedelijke) LVB. Hierover staat het volgende beschreven:
“Het Medisch Advies Horen en Beslissen door MediFirst speelt een belangrijke rol wanneer er sprake is van een (vermoedelijke) LVB. De medisch adviseur moet immers bij de asielzoeker de medische beperkingen vaststellen, waar de IND dan rekening mee moet houden tijdens het horen én beslissen, conform de genoemde werkinstructies. Als iemand een LVB heeft moet dit als medische beperking worden herkend en benoemd.” [4]
Uit de procedure van eiser blijkt dat eiser tweemaal door MediFirst is onderzocht. De eerste keer is dit gedaan door een verpleegkundige en de tweede keer door een arts. De arts heeft hierbij de volgende beperkingen vastgesteld:
“Ondanks psychische klachten, wil betrokkene graag zijn verhaal aan de IND vertellen.
Waarschijnlijk heeft betrokkene een eenvoudig ontwikkelde cognitie.
Graag betrokkene korte en gerichte vragen stellen. De vragen zo nodig herhalen, verduidelijken of de vragen op een andere manier stellen. lndien nodig gesloten vragen stellen. Even checken of betrokkene de vragen goed heeft begrepen.
Het is van belang betrokkene op zijn gemak stellen en een betrouwbare sfeer te creëren.
Betrokkene respectvol benaderen en herkennen in zijn problematiek”. [5]
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat MediFirst juist bij uitstek een belangrijke rol speelt wanneer er sprake is van een (vermoedelijke) LVB. De medisch adviseur moet immers bij eiser onderzoek doen of er medische beperkingen zijn, waar verweerder dan rekening mee moet houden. In dit geval is eiser twee keer gezien door MediFirst. Eén keer door een verpleegkundige en één keer door een arts van MediFirst. Door eiser is op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat de artsen en/of de verpleegkundigen van MedifFirst hiervoor ongeschikt zijn. Ook is op geen enkele wijze gebleken dat het onderzoek van MediFirst onzorgvuldig is geweest. Op grond van hetgeen door eiser naar voren is gebracht kan niet worden gesteld dat een nader onderzoek door verweerder nodig was.
6.3.
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder gelet op het voorgaande aan zijn onderzoeksplicht heeft voldaan. Ook heeft eiser geen andersluidend deskundigenadvies overgelegd of andere concrete aanknopingspunten geboden die leiden tot twijfel over de conclusies uit de MediFirst adviezen.
6.4.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Heeft verweerder voldoende rekening gehouden met de medische beperkingen van eiser die volgen uit de MediFirst adviezen?
7. Eiser voert aan dat hij niet in staat is om aan te geven dat hij een vraag niet begrijpt. Correcties en aanvullingen vermelden is hierdoor ook zeer lastig. Verder voert eiser aan dat niet uit het gehoor blijkt dat er op de wijze is gehoord zoals vermeld in het tweede MediFirst advies, wat in strijd is met artikel 3.113, eerste lid, van het Vb [6] .
Eiser verwijst ook naar pagina 10 van het nader gehoor, dit is een voorbeeld waaruit blijkt dat hij de vraag en tegenwerping niet begrijpt. Hieruit volgt dat hij probeert gericht antwoord te geven op de vragen van de hoorambtenaar, maar deze antwoorden worden enkel als tegenstrijdig aangemerkt, aldus eiser.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de beperkingen die uit de MediFirst adviezen volgen. Uit pagina 10 van het nader gehoor blijkt juist dat de gehoormedewerker constant controleert of eiser hem heeft begrepen en als dit niet het geval is, vraagt de gehoormedewerker om een verheldering. Dit blijkt onder meer uit de volgende passage:
“Ik vroeg aan u: “Bent u alleen telefonisch bedreigd?” U zei toen: “via de
telefoon en via Facebook.” U verklaarde zojuist dat de bedreigingen op
Facebook via videogesprek gingen. Nu zegt u dat u ook via geschreven
brieven/berichten bent bedreigd. Kunt u hierop reageren?
Ik was het vergeten om over de brieven te vertellen.
Op wat voor manier zijn er geschreven bedreigingen geuit?
Berechten naar mijn mobiel. Met brieven bedoel ik berichten.
Begrijp ik goed dat u geen brieven hebt ontvangen, maar berichten naar uw
mobiele telefoon?
Mobiele berichten, geen brieven via de post of op papier.”
7.2
Er is door eiser verder niet aangegeven op welke punten er door verweerder geen rekening is gehouden en welke tegenwerpingen niet zouden kunnen worden gehandhaafd gelet op eisers beperkingen. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
8.1.
Omdat op het beroep is beslist, is er geen aanleiding meer om een voorlopige voorziening te treffen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.I. Terborg-Wijnaldum, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. S.E. Harms, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30b, eerste lid, onder e, Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Licht verstandelijke beperking.
3.Handreiking LVB en Asielprocedure, opgesteld door Meeuw Kollen, Evert Bloemen, Andrea Pool en Karlijn Kemmeren, september 2024.
4.Pagina 2 Handreiking LVB en Asielprocedure.
5.MediFirst advies 23 september 2024.
6.Vreemdelingenbesluit 2000.