In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 14 februari 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. L. Sinoo, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat haar aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 had afgewezen. De staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. F. van der Kamp, heeft op 27 december 2023 aangegeven zich niet te verzetten tegen de toewijzing van de voorlopige voorziening, met name met betrekking tot het niet uitzetten van verzoekster totdat er een beslissing op het bezwaarschrift is genomen.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan. De rechter overweegt dat de werking van het bestreden besluit niet wordt geschorst, ook niet bij bezwaar. Aangezien er tussen partijen overeenstemming is dat verzoekster niet uitgezet mag worden totdat op het bezwaar is beslist, heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten, vastgesteld op € 875,-. Verzoekster is vrijgesteld van griffierecht, waardoor hiervoor geen vergoeding nodig is.
De uitspraak is openbaar gemaakt op 14 februari 2024, waarbij de voorzieningenrechter heeft besloten dat de staatssecretaris verzoekster niet uit Nederland mag verwijderen tot vier weken na de beslissing op het bezwaar.