ECLI:NL:RBDHA:2024:2239

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 februari 2024
Publicatiedatum
22 februari 2024
Zaaknummer
SGR 23/3218
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de vastgestelde compensatie kinderopvangtoeslag en verzoek om persoonlijk dossier

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 20 februari 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de vastgestelde compensatie kinderopvangtoeslag voor het toeslagjaar 2010 en de afwijzing van het compensatieverzoek voor de jaren 2009, 2011, 2012 en 2013 beoordeeld. Eiseres ontving in 2010 een bedrag van € 4.881 aan voorschotten kinderopvangtoeslag, maar deze werd later op nihil gesteld. De Belastingdienst/Toeslagen heeft de compensatie voor 2010 vastgesteld op € 8.134, maar het verzoek om compensatie voor de andere jaren werd afgewezen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door de bezwaarschriftenadviescommissie, die wel een proceskostenvergoeding adviseerde, maar dit werd niet toegekend door verweerder.

Eiseres verzocht de rechtbank om verweerder te verplichten haar persoonlijk dossier te verstrekken en stelde dat de immateriële schadevergoeding van € 500 niet voldoende was. De rechtbank oordeelt dat het verzoek om het dossier niet onder de Algemene wet bestuursrecht valt en dat de hoogte van de immateriële schadevergoeding wettelijk is vastgesteld. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van vooringenomen handelen door verweerder en dat de herzieningen van de kinderopvangtoeslag over de jaren 2009, 2011, 2012 en 2013 op reguliere wijzigingen zijn gebaseerd. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, en de rechtbank blijft bij het bestreden besluit.

De uitspraak benadrukt dat de wetgever een duidelijke scheiding heeft gemaakt tussen forfaitaire compensatie en aanvullende compensatie, en dat eiseres de mogelijkheid heeft om een verzoek om aanvullende compensatie in te dienen bij de Commissie Werkelijke Schade. De rechtbank wijst erop dat de wet in formele zin niet getoetst kan worden aan het evenredigheidsbeginsel, en dat de procedure voor aanvullende schadevergoeding apart staat van de forfaitaire regeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/3218

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 februari 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. N. Kose-Albayrak),
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigden: mr. [naam 1] en mr. [naam 2] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de door verweerder vastgestelde compensatie kinderopvangtoeslag voor het toeslagjaar 2010 en de afwijzing van het compensatieverzoek over de jaren 2009, 2011, 2012 en 2013.
1.1.
Bij afzonderlijke primaire besluiten van 5 mei 2022 heeft verweerder de compensatie voor het jaar 2010 vastgesteld op € 8.134 en het verzoek om compensatie voor de toeslagjaren 2009, 2011, 2012 en 2013 afgewezen. Met het bestreden besluit van 28 maart 2023 is verweerder niet tegemoet gekomen aan het bezwaar van eiseres.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 26 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres heeft in het jaar 2010 een bedrag van € 4.881 aan voorschotten kinderopvangtoeslag ontvangen. De kinderopvangtoeslag over dit jaar is later op nihil gesteld en het voorschot is teruggevorderd, omdat geen reactie was ontvangen op het herhaaldelijk verzoek om informatie op te sturen over de daadwerkelijke gemaakte opvangkosten in 2010. Na het instellen van bezwaar is de kinderopvangtoeslag over het jaar 2010 herzien en conform het voor dat jaar toegekende voorschot vastgesteld op € 4.881.
3. In de jaren 2009, 2011, 2012 en 2013 heeft eiseres voorschotten kinderopvangtoeslag ontvangen. Door wijzigingen in de genoten uren en het inkomen, is de toeslag in de definitieve beschikkingen gecorrigeerd.
4. Eiseres heeft op 23 december 2021 verzocht om een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag over de jaren 2009 tot en met 2013. Verweerder heeft het recht op kinderopvangtoeslag van eiseres opnieuw beoordeeld. Na een eerste beoordeling heeft verweerder eiseres op basis van de lichte toets een bedrag van € 30.000 toegekend. Na een integrale beoordeling van de situatie van eiseres heeft verweerder geconcludeerd dat eiseres in aanmerking komt voor compensatie van de kinderopvangtoeslag voor het jaar 2010, omdat verweerder in dit jaar vooringenomen heeft gehandeld. Verweerder heeft in het primaire besluit een compensatiebedrag toegekend van in totaal € 8.134. Voor de andere toeslagjaren is het verzoek om compensatie afgewezen, omdat in die jaren geen sprake was van vooringenomen institutioneel handelen door verweerder.
5. De bezwaarschriftenadviescommissie (bac) heeft geadviseerd het bezwaar ongegrond te verklaren, maar wel het verzoek om proceskostenvergoeding toe te wijzen, omdat niet op zorgvuldige wijze is overgegaan tot het samenstellen van het procesdossier en het opstellen van een deugdelijke motivering.
6. Verweerder heeft bij het bestreden besluit, onder verwijzing naar het advies van de bac, het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. In afwijking van het advies van de bac heeft verweerder aan eiseres geen proceskostenvergoeding toegekend.
Wat vindt eiseres in beroep?
7. Eiseres verzoekt de rechtbank allereerst verweerder op te dragen, op straffe van een dwangsom, om aan eiseres alsnog binnen 4 weken het persoonlijk dossier toe te sturen. Eiseres voert verder aan dat het toegekende bedrag aan immateriële schade niet voldoende is. Dit bedrag ziet niet op ondervonden pijn en leed, zoals eiseres heeft ondervonden, waarbij eiseres tot fraudeur werd bestempeld en als zodanig werd behandeld. Eiseres is gediscrimineerd, ongelijk behandeld, haar privacy is geschonden en door het handelen van verweerder is zij in haar eer en goede naam en in haar persoon aangetast [1] . Aansluiting moet worden gezocht bij het strafrechtelijk normbedrag van € 130,- per dag aan immateriële schadevergoeding over de periode dat eiseres slachtoffer is geweest van het toeslagenschandaal. Met betrekking tot de toeslagjaren 2009, 2011, 2012 en 2013 is er wel sprake van institutioneel vooringenomen handelen, omdat verweerder buiten de wettelijke termijn van artikel 19 van de Awir [2] informatie heeft opgevraagd.
Wat vindt verweerder in beroep?
8. Met betrekking tot het verzoek om afgifte van het persoonlijk dossier, stelt verweerder dat de rechtbank niet bevoegd is om een beslissing op een dergelijk verzoek te nemen, omdat dit niet als besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden aangemerkt. Subsidiair stelt verweerder dat aan de wettelijke plicht is voldaan door de op de zaak betrekking hebbende stukken aan eiseres te overhandigen. Wat betreft de hoogte van de immateriële schadevergoeding stelt verweerder zich op het standpunt dat het bedrag van € 500 wettelijk is bepaald, en daarom terecht is opgenomen. Er is verder geen reden om aan eiseres op grond van artikel 2.3., vierde lid, van de Wet herstel toeslagen (Wht) een andere compensatie aan eiseres toe te kennen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Verzoek om persoonlijk dossier
9. Deze procedure gaat over het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit. Het verzoek om afgifte van het persoonlijk dossier maakt geen deel uit van dit besluit zodat de rechtbank alleen al om die reden niet over dit verzoek kan beslissen.
Immateriële schade
10. Over de hoogte van de immateriële schadevergoeding overweegt de rechtbank als volgt. De Wht kent twee gescheiden compensatietrajecten. Zo bevat de Wht een (deels forfaitaire) compensatie voor een aantal limitatief opgesomde schadeposten en de hoogte daarvan [3] . In artikel 2.3, vierde lid, van de Wht is bepaald hoe de hoogte van de immateriële schadevergoeding wordt berekend. Hierin is bepaald, kort gezegd, dat de immateriële schadevergoeding gelijk is aan € 500,- per half jaar. Als een aanvrager van compensatie meer schade heeft geleden dan op grond hiervan wordt vergoed, kan om een aanvullende compensatie voor de werkelijke schade worden verzocht [4] . Uit de Memorie van Toelichting [5] blijkt dat het een bewuste keuze van de wetgever is geweest om de procedure van compensatie en de aanvullende compensatie te scheiden.
10.1.
De rechtbank stelt voorop dat de Wht een wet in formele zin is. Daarbij komt dat artikel 2.3, vierde lid, van de Wht dwingend is geformuleerd. Er is geen ruimte om de compensatie op een hoger bedrag te bepalen dan uit de tekst van de bepaling volgt. Zoals uit de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 1 maart 2023 [6] volgt, kan een wet in formele zin niet getoetst worden aan het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank ziet ook geen aanleiding voor een contra-legemtoepassing, en zoekt daarbij steun bij uitspraken van andere zittingsplaatsen [7] . Daarbij is van belang dat de wetgever heeft voorzien in de mogelijkheid voor ouders om, als zij vinden dat hun schade met de uitkomst van de integrale beoordeling niet volledig is vergoed, een verzoek om aanvullende compensatie te doen bij de Commissie Werkelijke Schade.
10.2.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder niet de mogelijkheid heeft om bij het berekenen van de forfaitaire immateriële schadevergoeding af te wijken van het bepaalde in artikel 2.3, vierde lid, van de Wht. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om dit artikellid in dit geval buiten toepassing te laten wegens strijd met het evenredigheidsbeginsel. Dit betekent dat het betoog van eiseres niet slaagt.
10.3.
In aanvulling op het voorgaande merkt de rechtbank nog op dat eiseres ter zitting heeft verklaard dat zij inmiddels een verzoek om aanvullende compensatie bij de Commissie Werkelijke Schade heeft ingediend. Het argument van eiseres dat zij recht heeft op een aanvullende schadevergoeding omdat zij is gediscrimineerd door verweerder, kan zij in die procedure naar voren brengen.
Toeslagjaren 2009, 2011, 2012 en 2013
11. De rechtbank stelt vast dat de herzieningen over de jaren 2009, 2011, 2012 en 2013 zijn gebaseerd op reguliere wijzigingen in het aantal opvanguren en het toetsingsinkomen. Er was geen sprake van het opvragen van grote hoeveelheden bewijsstukken over één of meerdere jaren gevolgd door een zerotolerance-onderzoek naar fouten. Ook is er geen sprake van excessieve handhaving. De rechtbank acht de enkele omstandigheid dat verweerder de termijn zou hebben overschreden bij het opvragen van gegevens, zonder bijkomende omstandigheden, onvoldoende voor het oordeel dat er sprake is van vooringenomen handelen zoals bedoeld in artikel 2.1 van de Wht.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van het verzoek om het dossier te verstrekken;
  • verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. C.M. van den Berg, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Eiseres doet een beroep op artikel 6:106, eerste lid, sub b, van het Burgerlijk Wetboek, artikel 1 en 10 van de Grondwet, artikel 8 van het Verdrag van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, artikel 14 van het verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en protocol 12 van het EVRM..
2.Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen.
3.Dit is geregeld in de artikelen 2.2 en 2.3 van de Wht.
4.Dit is geregeld in artikel 2.1, derde lid, van de Wht.
5.Memorie van Toelichting, vergaderjaar 2021-2022, nr. 36151, nr. 3, p. 14 en 73.
6.Zie de uitspraak van Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:772.
7.Zie de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 21 december 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:12530 en de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 13 juli 2023, ECLI:NL:RBGEL:2023:3940.