In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 20 februari 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de vastgestelde compensatie kinderopvangtoeslag voor het toeslagjaar 2010 en de afwijzing van het compensatieverzoek voor de jaren 2009, 2011, 2012 en 2013 beoordeeld. Eiseres ontving in 2010 een bedrag van € 4.881 aan voorschotten kinderopvangtoeslag, maar deze werd later op nihil gesteld. De Belastingdienst/Toeslagen heeft de compensatie voor 2010 vastgesteld op € 8.134, maar het verzoek om compensatie voor de andere jaren werd afgewezen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door de bezwaarschriftenadviescommissie, die wel een proceskostenvergoeding adviseerde, maar dit werd niet toegekend door verweerder.
Eiseres verzocht de rechtbank om verweerder te verplichten haar persoonlijk dossier te verstrekken en stelde dat de immateriële schadevergoeding van € 500 niet voldoende was. De rechtbank oordeelt dat het verzoek om het dossier niet onder de Algemene wet bestuursrecht valt en dat de hoogte van de immateriële schadevergoeding wettelijk is vastgesteld. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van vooringenomen handelen door verweerder en dat de herzieningen van de kinderopvangtoeslag over de jaren 2009, 2011, 2012 en 2013 op reguliere wijzigingen zijn gebaseerd. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, en de rechtbank blijft bij het bestreden besluit.
De uitspraak benadrukt dat de wetgever een duidelijke scheiding heeft gemaakt tussen forfaitaire compensatie en aanvullende compensatie, en dat eiseres de mogelijkheid heeft om een verzoek om aanvullende compensatie in te dienen bij de Commissie Werkelijke Schade. De rechtbank wijst erop dat de wet in formele zin niet getoetst kan worden aan het evenredigheidsbeginsel, en dat de procedure voor aanvullende schadevergoeding apart staat van de forfaitaire regeling.