In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingediend, omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf voor verblijf als familie- of gezinslid in het kader van nareis. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en heeft gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.
Eiser heeft verzocht om vrijstelling van de verplichting om griffierecht te betalen. Eiser heeft voldoende aangetoond dat hij aan de voorwaarden voor deze vrijstelling voldoet. De rechtbank verleent eiser daarom vrijstelling van de verplichting om griffierecht te betalen. Verweerder heeft kenbaar gemaakt dat hij vanaf 15 januari 2024 in nareiszaken het first-in first-out (fifo)-principe hanteert. De rechtbank wijst het verzoek af om de behandeling van het beroep aan te houden, omdat dit de prikkel wegneemt om voortvarend tot een beslissing te komen.
Eiser heeft op 5 september 2023 zijn aanvraag ingediend. Verweerder heeft de ontvangst hiervan bevestigd bij brief van 10 oktober 2023. De rechtbank gaat ervan uit dat de aanvraag op 6 september 2023 is ontvangen. Verweerder moet uiterlijk binnen 90 dagen na ontvangst van de aanvraag beslissen. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn eindigde op 6 maart 2024. Eiser heeft verweerder op 11 maart 2024 in gebreke gesteld. Het beroep is gegrond, wat betekent dat verweerder alsnog een besluit moet nemen binnen de opgelegde termijn.
De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Eiser krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten, vastgesteld op € 437,50. De uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, en is op 27 juni 2024 openbaar gemaakt.