In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 23 februari 2024, wordt het verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster beoordeeld. Verzoekster had een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingediend op 19 december 2022, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 15 maart 2023 was afgewezen. Verzoekster maakte bezwaar tegen deze afwijzing, waarop de staatssecretaris op 4 september 2023 het bezwaar gegrond verklaarde en de aanvraag alsnog inwilligde.
De voorzieningenrechter oordeelt dat het verzoek om voorlopige voorziening is ingediend zonder dat er een beroep is ingesteld tegen het besluit van 4 september 2023. Dit is in strijd met het connexiteitsvereiste zoals vastgelegd in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit vereiste houdt in dat een verzoek om voorlopige voorziening alleen kan worden gedaan hangende een bezwaar- of beroepsprocedure. Aangezien verzoekster geen beroep heeft ingesteld tegen het besluit van 4 september 2023, is het verzoek niet-ontvankelijk verklaard.
De voorzieningenrechter concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling en dat tegen deze uitspraak geen rechtsmiddel openstaat. De uitspraak is openbaar gemaakt en is gedaan in aanwezigheid van de griffier E.J. Iflé.