ECLI:NL:RBDHA:2024:2261

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 februari 2024
Publicatiedatum
23 februari 2024
Zaaknummer
NL23.40760
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep inzake niet tijdig beslissen op aanvraag om machtiging tot voorlopig verblijf

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 23 februari 2024, wordt het beroep van eisers beoordeeld tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eisers hebben een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) als familie- of gezinslid in het kader van nareis, maar de staatssecretaris heeft niet tijdig beslist. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de wettelijke beslistermijn heeft overschreden. De aanvraag was gedateerd op 13 juni 2023 en de ontvangst is bevestigd op 26 juni 2023. De staatssecretaris had uiterlijk op 12 december 2023 moeten beslissen, maar dit is niet gebeurd. Eisers hebben de staatssecretaris in gebreke gesteld en vervolgens beroep ingesteld.

De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk en gegrond is. De rechtbank legt de staatssecretaris een beslistermijn van vier weken op om alsnog een besluit te nemen op de aanvraag. Daarnaast wordt er een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500. De rechtbank stelt ook de verbeurde bestuurlijke dwangsom vast op € 1.442, omdat de staatssecretaris meer dan 42 dagen na de wettelijke termijn geen besluit heeft genomen. Tot slot krijgen eisers een vergoeding van € 437,50 voor hun proceskosten, omdat zij zijn vrijgesteld van griffierecht.

De uitspraak benadrukt de verplichting van bestuursorganen om tijdig te beslissen op aanvragen en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichtingen, waaronder de mogelijkheid van dwangsommen en proceskostenvergoedingen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.40760

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer [nummer],

[eiser]v-nummer [nummer],
[eiser]v-nummer [nummer],
[eiser]v-nummer [nummer],
samen eisers,
(gemachtigde: mr. R.M. Tjong Kim Sang),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eisers hebben ingesteld omdat de staatssecretaris volgens hen niet op tijd heeft beslist op de aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid in het kader van nareis. De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.1.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting. [1]

Beoordeling door de rechtbank

Is het beroep van eisers ontvankelijk en gegrond?
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen. [2]
2.1.
Het beroep is ontvankelijk en gegrond. De aanvraag is gedateerd op 13 juni 2023, waarna de ontvangst is bevestigd op 26 juni 2023. De staatssecretaris moet uiterlijk binnen 90 dagen na ontvangst van de aanvraag beslissen. [3] De staatssecretaris heeft deze termijn met drie maanden verlengd, zodat deze termijn volgens de staatssecretaris is verstreken op 12 december 2023. Eisers hebben de staatssecretaris na het verstrijken van die termijn in gebreke gesteld. Vervolgens is meer dan twee weken na de ingebrekestelling beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag.
Welke beslistermijn legt de rechtbank aan de staatssecretaris op?
3. Als de staatssecretaris niet op tijd heeft beslist, moet de rechtbank een termijn van twee weken opleggen. In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van andere wettelijke voorschriften nodig is, kan de rechtbank een andere termijn opleggen. [4] De meervoudige kamer van deze rechtbank heeft in de uitspraak van 17 maart 2023 [5] geoordeeld dat bij aanvragen om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning sprake is van een bijzonder geval. De rechtbank ziet geen grond om daar in deze zaak anders over te oordelen. In diezelfde uitspraak heeft de rechtbank uitgangspunten voor een passende beslistermijn geformuleerd die zij ook zal toepassen in andere bij de rechtbank aanhangige zaken waarin de staatssecretaris niet op tijd beslist op een aanvraag om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning.
3.1.
De staatssecretaris verzoekt de rechtbank een beslistermijn van vier weken op te leggen. De rechtbank volgt de staatssecretaris. Zij stelt namelijk een termijn vast die overeenstemt met de in de uitspraak van 17 maart 2023 geformuleerde uitgangspunten. In dit geval is geen nader onderzoek meer nodig. Daarbij past een beslistermijn van vier weken. De rechtbank bepaalt daarom dat de staatssecretaris binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend moet maken.
Welke dwangsom legt de rechtbank aan de staatssecretaris op?
4. De rechtbank moet aan haar uitspraak een dwangsom verbinden. [6] De rechtbank stelt de hoogte van de dwangsom in deze zaak vast op een bedrag van € 100 per dag voor elke dag waarmee de onder 3.1 genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500.
Wat is de hoogte van de verbeurde bestuurlijke dwangsom?
5. Op verzoek stelt de rechtbank de hoogte vast van de bestuurlijke dwangsom die de staatssecretaris op grond van afdeling 4.1.3 van de Awb is verschuldigd. [7] Eisers hebben verzocht deze dwangsom vast te stellen. De staatssecretaris is de maximale dwangsom verschuldigd omdat meer dan 42 dagen zijn verstreken na de dag als bedoeld in artikel 4:17, derde lid, van de Awb. De rechtbank stelt daarom de verbeurde dwangsom vast op € 1.442.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eisers gelijk krijgen en de staatssecretaris de onder 3.1 genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en de onder 4 genoemde dwangsom wordt opgelegd.
6.1.
Omdat het beroep gegrond is, krijgen eisers ook een vergoeding voor hun proceskosten. De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 437,50 omdat de gemachtigde van eisers een beroepschrift heeft ingediend en de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Omdat eisers zijn vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen, hoeft de staatssecretaris dit niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de staatssecretaris op om binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat de staatssecretaris aan eisers een dwangsom van € 100 moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500;
  • stelt de hoogte van de door de staatssecretaris aan eisers verschuldigde dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb vast op € 1.442;
  • veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 437,50 aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van E.J. Iflé, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.Dit volgt uit de artikelen 6:2 en 6:12 van de Awb.
3.Dit staat in artikel 2u, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
4.Dit volgt uit artikel 8:55d, eerste en derde lid, van de Awb.
5.Rechtbank Den Haag, z.p. Arnhem, 17 maart 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:3590.
6.Dit staat in artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.
7.Dit staat in artikel 8:55c van de Awb.