ECLI:NL:RBDHA:2024:22648

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 oktober 2024
Publicatiedatum
15 januari 2025
Zaaknummer
C/09/653313 / FA RK 23-6454
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen, huurrecht, partneralimentatie, verdeling gemeenschap, financial lease auto, letselschadeuitkering, vorderingen op familieleden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 oktober 2024 een beschikking gegeven in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die beiden de Turkse nationaliteit bezitten, waarbij de man ook de Nederlandse nationaliteit heeft. De partijen zijn op [datum] 2021 in Turkije gehuwd en hebben een verzoek tot echtscheiding ingediend op 4 september 2023. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en daarbij nevenvoorzieningen getroffen met betrekking tot het huurrecht van de echtelijke woning, partneralimentatie en de verdeling van de huwelijksgemeenschap. De man heeft verzocht om echtscheiding en heeft daarnaast een aantal verzoeken gedaan met betrekking tot de verdeling van goederen, waaronder een auto en vorderingen op familieleden. De vrouw heeft ingestemd met de echtscheiding en heeft ook zelfstandig verzoeken ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de huwelijksgemeenschap bestaat uit goederen en schulden die voor en tijdens het huwelijk zijn verkregen. De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw tot toedeling van het huurrecht van de echtelijke woning en partneralimentatie toegewezen, en heeft de verdeling van de gemeenschap vastgesteld, waarbij de man gehouden is om een deel van de letselschade-uitkering en vorderingen op familieleden aan de vrouw te vergoeden. De rechtbank heeft de alimentatie vastgesteld op € 347,- bruto per maand, met ingang van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met uitzondering van de beslissing met betrekking tot de echtscheiding.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 23-6454 (echtscheiding), FA RK 24-206 (verdeling)
Zaaknummer: C/09/653313 (echtscheiding), C/09/659690 (verdeling)
Datum beschikking: 18 oktober 2024

Echtscheiding met nevenvoorzieningen

Beschikking op het op 4 september 2023 ingekomen verzoek van:

[de man] ,

de man,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. H. Polat te [plaatsnaam 2] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. T. Kocabas te Zoetermeer.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoekschrift;
- het verweer tegen het zelfstandig verzoek;
- het F9-formulier van 9 september 2024 van de vrouw, met bijlagen;
- het F9-formulier van 10 september 2024 van de man, met bijlagen;
- het F9-formulier van 11 september 2024 van de vrouw.
Op 20 september 2024 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat en een tolk, M. Erbek;
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.

Feiten

- Partijen zijn gehuwd op [datum] 2021 te [plaatsnaam 1] , Turkije.
- De man heeft de Turkse nationaliteit en de vrouw heeft de Turkse en de Nederlandse nationaliteit.
- Uit de Basisregistratie Personen volgt dat partijen ten tijde van hun huwelijk samenwoonden in [plaatsnaam 2] .

Verzoek en verweer

Het verzoek, zoals dat na wijziging luidt, strekt tot echtscheiding, met een nevenvoorziening tot toedeling aan de vrouw van het huurrecht van de echtelijke woning. Naar de rechtbank begrijpt verzoekt de man daarnaast om verdeling van de Peugeot met kenteken [kenteken 1] en een verklaring voor recht dat het TOZO-bedrijfskrediet een gemeenschapsschuld betreft, waarvoor partijen hoofdelijk aansprakelijk zijn.
De vrouw heeft ingestemd met de verzoeken van de man ten aanzien van de echtscheiding en het huurrecht. De vrouw heeft verweer gevoerd ten aanzien van de verdeling.
Daarnaast heeft de vrouw zelfstandig verzocht om de echtscheiding uit te spreken, met nevenvoorzieningen tot:
- vaststelling van door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie van
€ 1.100,- bruto per maand, bij vooruitbetaling te voldoen, met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift, althans per datum beschikking, althans een zodanige bijdrage en ingangsdatum als de rechtbank juist acht;
- vaststelling van de verdeling van de huwelijksgemeenschap, waarbij de vrouw verzoekt:
­ de auto en de leaseschuld toe te delen aan de man, waarbij de man gehouden is de helft van de overwaarde aan de vrouw te voldoen;
­ dat de man gehouden is om de helft (€ 15.000,-) van het aan familieleden van de man geleende bedrag van € 30.000,- aan de vrouw te voldoen;
­ de man te verplichten om in het kader van het door de man ontvangen bedrag van € 43.000,- aan letselschade uitkering van Unigarant inzage te geven in zijn bankafschriften over de periode 1 maart 2023 tot en met 4 september 2023, bij gebreke waarvan de man gehouden is om de helft van voornoemd bedrag (te weten: € 21.500,-) aan de vrouw te voldoen;
­ dat partijen ieder de op zijn of haar naam staande bankrekeningen krijgt toebedeeld, onder verrekening bij helfte van het op deze bankrekeningen gedurende het huwelijk ontstane gemeenschappelijk vermogen;
- toedeling aan de vrouw van het huurrecht van de echtelijke woning,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man voert – onder referte voor het overige – verweer tegen de verzochte partneralimentatie en verdeling van de huwelijksgemeenschap, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Echtscheiding
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de gewone verblijfplaats van partijen ten tijde van de indiening van het verzoekschrift in Nederland was, is de Nederlandse rechter bevoegd om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding. Op grond van artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is het Nederlands recht van toepassing op het verzoek tot echtscheiding.
Inhoudelijke beoordeling
De man en de vrouw hebben gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. Beide echtgenoten verzoeken de echtscheiding zodat de rechtbank de over en weer gedane verzoeken tot echtscheiding als op de wet gegrond zal toewijzen.
Huurrecht
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de echtelijke woning in Nederland is gelegen, komt de Nederlandse rechter op grond van artikel 4 derde lid aanhef en sub a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering rechtsmacht
toe om te oordelen op het verzoek tot toedeling van het huurrecht van de echtelijke woning aan de [adres] te ( [postcode] ) [plaatsnaam 2] . Omdat de woning gelegen is in Nederland, zal de rechtbank volgens Nederlands internationaal privaatrecht Nederlands recht toepassen.
Inhoudelijke beoordeling
Partijen hebben overeenstemming over toedeling van het huurrecht aan de vrouw. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw daarom als niet weersproken en op de wet gegrond toewijzen.
Partneralimentatie
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de vrouw als alimentatiegerechtigde haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft, komt de Nederlandse rechter op grond van artikel 3 Alimentatieverordening rechtsmacht toe om te oordelen op het verzoek tot vaststelling van een partneralimentatie. Op grond van artikel 3 van het Haagse Protocol van 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, is het Nederlands recht van toepassing, nu de gewone verblijfplaats van de vrouw als alimentatiegerechtigde in Nederland is.
Behoefte
De rechtbank zal de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw berekenen aan de hand van de hofnorm. Hierbij wordt de behoefte van de onderhoudsgerechtigde vastgesteld op 60% van het netto besteedbaar gezinsinkomen ten tijde van het uiteengaan van partijen.
De man en de vrouw zijn feitelijk uit elkaar gegaan in het voorjaar van 2023, zodat de rechtbank deze periode als uitgangspunt zal nemen. Uit de door de vrouw overgelegde stukken blijkt dat haar inkomen over 2023 bruto € 13.187,- bedroeg. Haar netto besteedbaar inkomen (NBI) was daarmee € 1.084,- per maand.
De rechtbank zal voor de berekening van de behoefte bij afwezigheid van gegevens over 2023 uitgaan van het inkomen van de man 2022. Tussen partijen is niet in geschil dat de man in 2022 een ongeval heeft gehad. De man stelt dat hij hierdoor volledig arbeidsongeschikt is geraakt en de door hem ontvangen letselschade uitkering van € 20.000,- netto voor het jaar 2022 moet daarom als uitgangspunt worden genomen voor de berekening van de behoefte. Volgens de vrouw moet juist worden uitgegaan van een geschatte bruto winst uit onderneming van € 50.000,-, omdat de man wel degelijk heeft gewerkt. Zij heeft daarbij facturen en rekeningafschriften overgelegd, waaruit volgt dat over de periode oktober-december 2022 in totaal een bedrag van € 20.000,- is betaald voor verrichte werkzaamheden. Naar oordeel van de rechtbank kan hieruit echter niet worden afgeleid dat de man een winst uit onderneming van € 50.000,- heeft gegenereerd. Echter kan hier wel uit geconcludeerd worden dat de man, ondanks zijn standpunt, wel in staat is gebleken om in 2022 inkomen uit werk te verkrijgen. De rechtbank acht het redelijk om uit te gaan van een fictief inkomen van € 35.000,- bruto, zijnde het midden tussen hetgeen de man heeft gesteld en de vrouw heeft aangevoerd. Dit leidt tot een NBI aan de zijde van de man van € 2.447,-.
De rechtbank berekent het netto besteedbaar gezinsinkomen op € 3.531,- per maand. De huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw bedraagt dan volgens de hofnorm afgerond € 2.119,- netto per maand (60% van € 3.531,- per maand) in 2023. Geïndexeerd naar 2024 is de behoefte € 2.250,- netto per maand.
Aanvullende behoefte
Op de hiervoor berekende netto behoefte van de vrouw van € 2.250,- per maand moet haar netto besteedbaar inkomen in mindering worden gebracht. Uit de door de vrouw overgelegde stukken volgt dat zij in 2024 een gemiddeld bruto-inkomen heeft van € 1.602,-, inclusief meer-uren en onregelmatigheidtoeslag bij een contract van zestien uur per week.
Met de man is de rechtbank echter van oordeel dat van de vrouw mag worden verwacht dat zij meer inkomen zal gaan genereren. De vrouw werkt op dit moment contractueel zestien uur per week in de kraamzorg. Op de zitting heeft de vrouw aangegeven dat zij nog bezig is met een studie, en dat zij deze op korte termijn afrondt. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de vrouw binnen een afzienbare periode meer uren zal kunnen gaan werken. Naar oordeel van de rechtbank mag van haar worden verwacht dat zij een bruto-inkomen van € 2.000,- per maand genereert. Dit correspondeert met een werkweek van 32 uur. Uit de door de vrouw overgelegde stukken blijkt echter ook dat zij regelmatig overwerkt of een extra toeslag ontvangt, zodat de vrouw dit bedrag naar verwachting met minder werkuren kan verdienen. Vermeerderd met 8% vakantiegeld, bedraagt het (fictieve) NBI van de vrouw € 2.068,- per maand.
Op de hiervoor berekende netto behoefte van de vrouw van € 2.250,- per maand moet haar netto besteedbaar inkomen in mindering worden gebracht. Dit leidt tot een aanvullende behoefte van € 182,- netto per maand. Dat is € 357,- bruto per maand.
Draagkracht
De rechtbank gaat bij de berekening van de draagkracht van de man in 2024 uit van een geschatte winst uit onderneming van € 50.000,- bruto per jaar, zoals door de vrouw gesteld op basis van de door haar overgelegde facturen en rekeningafschriften. Hoewel de man dit heeft betwist en heeft aangevoerd dat hij op dit moment in het geheel geen inkomsten heeft, acht de rechtbank dit niet aannemelijk, nu in ieder geval duidelijk is dat de man ook in 2022 – na het ongeval – inkomsten heeft gegenereerd. Het had op de weg van de man gelegen om inzicht te geven in de huidige financiële positie van zijn onderneming en zijn inkomsten hieruit. Nu de man dit heeft nagelaten, zal de rechtbank uitgaan van de door de vrouw gestelde winst uit onderneming.
Uitgaande van bovenstaande gegevens berekent de rechtbank het netto besteedbaar inkomen van de man op € 3.356,- per maand. De rechtbank verwijst hierbij naar de aan de beschikking gehechte berekening.
Omdat het NBI van de man hoger is dan € 2.065,- per maand, zal de rechtbank voor de bepaling van zijn draagkracht volgens de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie de daarbij behorende draagkrachtformule van 60% x [NBI – (0,3 x NBI + 1270)] toepassen. Hierbij wordt rekening gehouden met een woonbudget van 30% van het NBI en wordt de alimentatieplichtige geacht alle kosten van wonen uit te kunnen voldoen.
Hieruit volgt een draagkracht van de man van € 647,- per maand (60% x [3.356 – (0,3 x 3.356 + 1270)]). Gebruteerd komt dit neer op € 1.026,- per maand. De man kan hiermee volledig voorzien in de behoefte van de vrouw van € 357,- bruto per maand. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw daarom tot dit bedrag toewijzen en voor het overige afwijzen.
Duur partneralimentatie
Ten aanzien van de partneralimentatie merkt de rechtbank tot slot – ten overvloede – op dat de duur van de partneralimentatie in dit geval beperkt is. Op grond van artikel 1:157 lid 1 BW eindigt de verplichting tot partneralimentatie van rechtswege na het verstrijken van een termijn die gelijk is aan de helft van de duur van het huwelijk, met een maximum van vijf jaar. Nu partijen zijn gehuwd op [datum] 2021 en het verzoekschrift tot echtscheiding bij de rechtbank is ingediend op 4 september 2023, is de duur van de verplichting tot een bijdrage in het levensonderhoud beperkt tot maximaal om en nabij een jaar. Ongeacht de behoefte aan een bijdrage van de ene echtgenoot en de draagkracht van de andere echtgenoot op dat moment, moeten zij na het verstrijken van deze termijn beiden in hun eigen levensonderhoud voorzien.
Afwikkeling huwelijksvermogensregime
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft ten aanzien van de echtscheiding van partijen, is de Nederlandse rechter ook bevoegd om te beslissen in zaken betreffende het huwelijksvermogensstelsel die met het echtscheidingsverzoek verband houden.
Omdat partijen zijn gehuwd na 29 januari 2019 is – anders dan door de man aangevoerd – op het huwelijksvermogensstelsel van partijen de Verordening Huwelijksvermogensstelsel (Verordening (EU) 2016/1103) van toepassing. Niet gesteld of gebleken is dat partijen een geldige rechtskeuze hebben gemaakt. Op grond van artikel 26 lid 1 onder a van de Verordening wordt het huwelijksvermogensstelsel daarom beheerst door het recht van het land waar partijen na de huwelijkssluiting de eerste gewone verblijfplaats hadden. Dat is in dit geval Nederland, zodat het Nederlands recht van toepassing is.
Wettelijke beperkte gemeenschap van goederen
Niet gesteld of gebleken is dat de echtgenoten huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt. Zij zijn op of na 1 januari 2018 met elkaar gehuwd, zodat gelet op het bepaalde in de artikelen 1:93 en 1:94 van het BW moet worden aangenomen dat tussen hen een wettelijke beperkte gemeenschap van goederen bestond.
De rechtbank overweegt dat, nu de echtgenoten gehuwd zijn in de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen, de (door indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding) ontbonden huwelijksgemeenschap op grond van artikel 1:94, lid 2 en lid 7 BW bestaat uit de goederen en schulden die voor het huwelijk reeds gemeenschappelijk waren en uit de goederen die tijdens het huwelijk (en voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding) zijn verkregen dan wel schulden die tijdens het huwelijk (en voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding) zijn aangegaan, voor zover deze niet betrekking hebben op goederen die buiten de wettelijke beperkte gemeenschap vallen.
Bij de verdeling van de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen moet als uitgangspunt worden genomen dat de echtgenoten in gelijke mate delen in de baten van de gemeenschap, terwijl ieder de lasten van de gemeenschap voor de helft moet dragen.
Peildatum
Voor de omvang en samenstelling van de ontbonden gemeenschap geldt als peildatum 4 september 2023, zijnde de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding. Voor de bepaling van de waarde van de te verdelen goederen geldt – voor zover de man en de vrouw niet anders overeenkomen dan wel de eisen van redelijkheid en billijkheid met zich meebrengen – de datum van feitelijke verdeling.
Omvang
Door partijen zijn de volgende bestanddelen en schulden van de gemeenschap naar voren gebracht:
de opgebouwde rechten in de financial lease van de Mercedes met kenteken [kenteken 2] ;
de Peugeot met kenteken [kenteken 1] ;
vorderingen op familieleden van de man;
e letselschade-uitkering van € 43.000 door Unigarant B.V., gedaan op 15 maart 2023;
banksaldi van verschillende bankrekeningen;
een ontvangen TOZO-uitkering.
Ad a) de rechten inzake de Mercedes
Op 2 februari 2023 is de man een zogenaamde ‘financial lease’ aangegaan voor een Mercedes met kenteken [kenteken 2] . Hierbij betaalt hij maandelijks een bedrag aan de leasemaatschappij. Dit bedrag bestaat deels uit een aflossing en deels uit rente, zodat tijdens de looptijd van de lease een bepaalde waarde wordt opgebouwd. Aan het eind van de looptijd wordt de auto vervolgens juridisch eigendom de leaser.
Door de man is aangevoerd dat de Mercedes buiten de verdeling moet worden gehouden, omdat de lease is aangegaan op naam van zijn onderneming. Omdat deze onderneming al bestond voordat partijen huwden, valt de onderneming – en daarmee ook de Mercedes – volgens de man buiten de beperkte gemeenschap. De vrouw heeft echter een tenaamstellingsverslag van het RDW overgelegd waaruit blijkt dat de auto op de naam van de man staat en niet op naam van zijn onderneming. In dat licht heeft de man zijn standpunt onvoldoende onderbouwd, te meer nu de man ook zelf op de zitting naar voren heeft gebracht dat hij een ‘private lease’ is aangegaan, zodat hij geen bijtelling hoeft te betalen. De (opgebouwde rechten in de) Mercedes valt daarom naar het oordeel van de rechtbank niet in de onderneming van de man, maar in zijn privévermogen. Nu de lease is aangegaan tijdens het huwelijk van partijen, valt de tot aan de peildatum opgebouwde waarde in de beperkte gemeenschap van goederen en komt deze voor verdeling in aanmerking.
Om te bepalen welke waarde partijen tot aan de peildatum hebben opgebouwd, gaat de rechtbank van het volgende uit. Op de zitting is gebleken dat maandelijks een bedrag van € 1.498,- wordt betaald voor de auto, waarbij het deel rente gedurende de looptijd steeds kleiner wordt en het deel aflossing steeds groter. Partijen zullen aan de hand van het door de man op de zitting getoonde schema moeten bepalen welke waarde zij in de periode van 2 februari 2023 (het moment van aangaan van de lease) tot aan 1 oktober 2024 (de maand waarin de peildatum valt) is afgelost. De vrouw heeft recht op de helft van dit bedrag, zodat de man gehouden is dit aan haar te voldoen. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
Ad b) de Peugeot
Tot de beperkte gemeenschap behoort voorts de Peugeot met kenteken [kenteken 1] . Hoewel de man hierover formeel geen verzoek heeft ingediend, zal de rechtbank hetgeen de man over de Peugeot heeft gesteld, opvatten als een aanvullend verzoek, inhoudende dat de Peugeot wordt toebedeeld aan de vrouw. De rechtbank zal dit verzoek toewijzen, nu de auto op haar naam gesteld is. De vrouw is gehouden om de helft van de waarde van de Peugeot aan de man te voldoen. Nu partijen geen overeenstemming hebben over de waarde en de rechtbank evenmin over gegevens beschikt op basis waarvan de waarde kan worden bepaald, zal de waarde – zoals gebruikelijk – moeten worden vastgesteld aan de hand van de ANBW-koerslijst, waarbij de genoemde waarde van een aan-/verkoop tussen particulieren leidend is.
Ad c) Vorderingen op familieleden van de man
Tussen partijen is niet in geschil dat zij op 18 maart 2023, aldus gedurende het huwelijk, leningen hebben verstrekt aan familieleden voor een totaalbedrag van € 30.000,-, bestaande uit:
­ een bedrag van € 10.000,- aan [naam 1] ;
­ een bedrag van € 20.000,- aan [naam 2] .
Nu het vorderingen betreffen op familieleden van de man, heeft de vrouw verzocht om toedeling van de vorderingen aan de man, onder vergoeding van de helft van de waarde (te weten: € 15.000,-) aan haar. De man heeft de vorderingen betwist en gesteld dat deze leningen inderdaad zijn gedaan, maar al voor de peildatum voor het overgrote deel waren afgelost. De aflossingen hebben plaatsgevonden door zowel contante als girale betalingen, zoals volgens de man ook blijkt uit de door hem overgelegde bankafschriften en kasbewijzen. De man betoogt dat op de peildatum nog slechts een bedrag van € 1.000,- van de vorderingen op [naam 2] resteert, zodat hij gehouden is een bedrag van € 500,- aan de vrouw te voldoen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man, tegenover de gemotiveerde betwisting hiervan door de vrouw, de aflossingen echter onvoldoende onderbouwd. Weliswaar heeft de man kasbewijzen en bankafschriften overgelegd, maar blijkt niet dat de betalingen die volgen uit de bankafschriften daadwerkelijk zien op aflossingen van de leningen en blijkt evenmin of de contante aflossingen daadwerkelijk zijn verricht. Zo heeft de man aangevoerd dat [naam 2] een bedrag van € 11.000 contant heeft terugbetaald aan de man. Er zijn echter kasbewijzen voor in totaal € 8.550 overgelegd, waaruit bovendien niet blijkt dat dit geld van [naam 2] betreft.
Nu de man niet, althans onvoldoende, heeft kunnen aantonen dat er terugbetalingen op de leningen zijn verricht, zal de rechtbank vaststellen dat de vorderingen van in totaal € 30.000,- nog altijd uitstaan. Omdat dit leningen aan familieleden van de man betreffen, ligt het voor de hand deze toe te delen aan de man, onder vergoeding van de helft van de waarde hiervan – een bedrag van € 15.000,- – aan de vrouw. De rechtbank zal aldus beslissen.
Ad d) Letselschade uitkering
Partijen zijn het erover eens dat door de man op 15 maart 2023 een bedrag van € 43.000,- is ontvangen van Unigarant N.V. in het kader van een letselschade-uitkering naar aanleiding van een ongeval op 15 april 2022. De vrouw heeft zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat de man gehouden is om de helft van dit bedrag (€ 21.500,-) aan haar te voldoen. De man heeft dit betwist en gesteld dat partijen hebben geleefd van de uitkering, omdat de man door het ongeval arbeidsongeschikt is geraakt en daardoor geen inkomen meer kon verwerven. Daarnaast is de toekomstige schade en het smartengeld verknocht aan de man, zodat dit deel van de letselschade-uitkering in ieder geval buiten de beperkte gemeenschap valt.
De rechtbank overweegt als volgt. Artikel 1:94 lid 3 BW bepaalt dat goederen (en schulden) die aan één van de echtgenoten op enigerlei bijzondere wijze verknocht zijn, slechts in de gemeenschap vallen voor zover die verknochtheid zich hiertegen niet verzet. De vraag wanneer een goed verknocht is, kan niet in zijn algemeenheid worden beantwoord, maar is steeds afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
Wanneer één van de echtgenoten een vergoeding ontvangt voor schade die deze echtgenoot heeft geleden als gevolg van een ongeval, zoals in dit geval de man, is niet reeds daarmee sprake van verknochtheid. Uit vaste rechtspraak ten aanzien van de verknochtheid van letselschade-uitkeringen valt af te leiden dat ten aanzien van immateriële schade over het algemeen wordt aangenomen dat deze verknocht is, zodat deze buiten de gemeenschap moet worden gehouden bij echtscheiding. Datzelfde geldt voor schade die
nahet huwelijk wordt geleden, zoals toekomstige gederfde inkomsten. Om verknochtheid vast te kunnen stellen, zal de partij die zich beroept op artikel 1:93 lid 3 BW moeten stellen en onderbouwen op welke schade(n) de vergoeding betrekking heeft, zodat de rechtbank kan vaststellen of, en zo ja, in hoeverre, de gestelde componenten als verknocht aangemerkt kunnen worden. Hoewel de man weliswaar heeft gesteld dat (een deel van) de letselschade-uitkering bestaat uit immateriële en toekomstige schade, heeft hij geen enkel inzicht gegeven in de opbouw van deze componenten. Nu dit wel op zijn weg had gelegen, kan de rechtbank niet beoordelen of vaststellen uit welke onderdelen de uitkering bestaat en welke onderdelen daarvan eventueel verknocht zijn, zodat de rechtbank aanneemt dat de letselschade-uitkering in zijn geheel in de beperkte gemeenschap valt en bij helfte moet worden gedeeld.
Vervolgens dient te worden beoordeeld of de letselschadevergoeding op het moment van indiening van het verzoekschrift nog in de gemeenschap aanwezig was. Hoewel de man op de zitting verschillende stellingen heeft ingenomen hierover, waaronder dat de vergoeding is opgegaan aan huurlasten, hoge maandelijkse vaste lasten en het verstrekken en/of aflossen van leningen, heeft hij nagelaten om dit met stukken te onderbouwen. Het is daarmee onduidelijkheid wat er met de letselschade-uitkering is gebeurd en welk bedrag resteert. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de ontvangen gelden nog altijd aanwezig zijn.
De rechtbank zal daarom bepalen dat de man gehouden is om de helft van de van Unigarant N.V. ontvangen letselschade uitkering ten bedrage van € 43.000,-, dus een bedrag van € 21.500,-, aan de vrouw te voldoen.
Ad e) Banksaldi
Tot de beperkte gemeenschap behoren voorts de saldi van de op naam van één van partijen of op naam van hen gezamenlijk gestelde bankrekeningen. Door partijen zijn de volgende, tot de gemeenschap behorende bankrekeningen naar voren gebracht:
1. een bankrekening bij de ING-bank op naam van de man, met bankrekeningnummer
[rekeningnummer 1] , met een saldo van € 0,78 op de peildatum;
2. een bankrekening bij de ABN-AMRO op naam van de man, waarvan het bankrekeningnummer onbekend is, met een saldo van € 13,14 op de peildatum;
3. een bankrekening bij de ING-bank op naam van de vrouw, met bankrekeningnummer [rekeningnummer 2] , met een saldo van € 0,00 op de peildatum;
4. een bankrekening bij de ING-bank op naam van de vrouw, met bankrekeningnummer [rekeningnummer 3] , waarvan het saldo op de peildatum onbekend is.
De rechtbank zal bepalen dat partijen elk de op hun naam gestelde bankrekeningen toegedeeld zullen krijgen, onder vergoeding van de helft van het op de peildatum aanwezige saldo aan de ander. De bankrekening bij de ING-bank op naam van de onderneming van de man (niet opgenomen onder 1 t/m 4 hierboven), valt buiten de beperkte gemeenschap van goederen, nu de onderneming al bestond voor het huwelijk van partijen. Deze bankrekening komt dan ook niet voor verdeling in aanmerking, zodat de rechtbank hierover geen beslissing zal nemen.
Ad f) TOZO-uitkering
Naar de rechtbank begrijpt verzoekt de man tot slot om een verklaring voor recht dat de TOZO-uitkering, die tijdens de coronaperiode van de gemeente Den Haag is ontvangen van in totaal € 13.157,- tot de gemeenschap behoort, zodat partijen in hun onderlinge verhouding voor een gelijk deel draagplichtig zijn in deze schuld.
De rechtbank stelt voorop dat schulden niet voor verdeling aanmerking komen, omdat een schuld geen goed is, zoals bedoeld in artikel 3:182 BW. Het is ook niet mogelijk om wijzigingen aan te brengen in de aansprakelijkheid van beide (ex-)echtgenoten tegenover schuldeisers, zoals dat is geregeld in artikel 1:102 BW.
Voor zover de man heeft verzocht om vast te stellen dat beide partijen in hun onderlinge verhouding voor een gelijk deel draagplichtig zijn voor deze schuld, overweegt de rechtbank als volgt. Uit de door de man overgelegde stukken volgt dat de man op 24 juli 2020, rond 25 juni 2020 en rond 11 juli 2020, aldus vóór het huwelijk van partijen op [datum] 2021, voornoemd bedrag van de gemeente Den Haag heeft ontvangen aan TOZO-uitkering. Met de vrouw is de rechtbank daarom van oordeel dat de Tozo-uitkering daarmee een voorhuwelijkse schuld van de man is. Voor zover de man zich nog op het standpunt heeft gesteld dat een deel van de TOZO-uitkering bestemd was voor de vrouw, geldt dat hij heeft nagelaten om deze stelling te onderbouwen. De schuld valt daarmee buiten de beperkte gemeenschap van goederen en is een privéschuld van de man, waarvoor alleen hij aansprakelijk is.
Daar komt bij dat de TOZO-uitkering een tijdelijke inkomensondersteuning ten gevolge van de coronapandemie was voor ondernemers. De schuld is daarmee een schuld van de onderneming van de man, zodat de TOZO-uitkering ook op basis hiervan buiten de gemeenschap valt. De onderneming van de man bestond immers al voor het huwelijk van partijen. De rechtbank zal het verzoek van de man daarom afwijzen.

Beslissing

De rechtbank:
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd op [datum] 2021 te [plaatsnaam 1] , Turkije;
bepaalt dat de vrouw huurster zal zijn van de woning aan het adres [adres] te ( [postcode] ) [plaatsnaam 2] , met ingang van de dag waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;
bepaalt dat de man aan de vrouw, met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand,
een partneralimentatie van € 347,- bruto per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
stelt de verdeling van de tussen partijen bestaande beperkte gemeenschap vast als volgt, onder de voorwaarde van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand:
- deelt toe aan de man:
­ de rechten voortvloeiend uit de leaseovereenkomst van de Mercedes met kenteken [kenteken 2] , onder vergoeding van de helft van de opgebouwde waarde aan de vrouw, vast te stellen aan de hand van de in de periode 2 februari 2023 tot 1 oktober 2024 gedane aflossingen;
­ de vorderingen op [naam 1] ten bedrage van € 10.000,- en [naam 2] ten bedrage van € 20.000,-, onder vergoeding van de helft van deze bedragen, te weten: € 15.000,- aan de vrouw;
­ de letselschade-uitkering van Unigarant N.V. ten bedrage van € 43.000,-, onder vergoeding van de helft van de waarde (te weten: € 21.500,-) aan de vrouw;
­ de op zijn naam gestelde bankrekeningen, onder vergoeding van de helft van het saldo per peildatum aan de vrouw;
- deelt toe aan de vrouw:
­ de Peugeot met kenteken [kenteken 1] , onder vergoeding van de helft van de waarde aan de man, waarbij de waarde wordt vastgesteld aan de hand van de op de ANWB-koerslijst genoemde waarde voor aan-/verkoop tussen particulieren;
­ de op haar naam gestelde bankrekeningen, onder vergoeding van de helft van het saldo per peildatum aan man;
verklaart deze beschikking, met uitzondering van de beslissing met betrekking tot de echtscheiding, uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C. Witteman, rechter, bijgestaan door mr. S.B. Boekema als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 18 oktober 2024.