ECLI:NL:RBDHA:2024:22653

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 maart 2024
Publicatiedatum
15 januari 2025
Zaaknummer
EOB-1-2023046 l 69
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over beklag ex artikel 552a Sv in het kader van een Europees Onderzoeksbevel

Op 28 maart 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin klagers, geboren in 1971 en 1996, een beklag hebben ingediend op basis van artikel 552a juncto artikel 5.4.10 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Dit beklag volgde op de inbeslagname van verschillende goederen, waaronder mobiele telefoons en een laptop, in het kader van een Europees Onderzoeksbevel (EOB) van de Duitse autoriteiten. De klagers, vertegenwoordigd door hun advocaten mr. P.J. Draijer en mr. L.E.F. Pietersen, stelden dat de doorzoeking onrechtmatig was, omdat het EOB alleen betrekking had op zakelijke vertrekken en niet op de woning van de klagers. De officier van justitie, mr. S. van Brakel, verdedigde de rechtmatigheid van de doorzoeking en de inbeslagname, stellende dat het EOB ook het doorzoeken van het woonadres van de klagers omvatte.

De rechtbank oordeelde dat de klagers niet ontvankelijk waren in hun beklag over de inbeslagname van de USB-stick, iPad en iPhone, omdat deze goederen inmiddels waren geretourneerd. Wel werd het beklag ten aanzien van de mobiele telefoons en de laptop ontvankelijk verklaard. De rechtbank concludeerde dat de inbeslaggenomen gegevens relevant waren voor het EOB en dat er geen weigeringsgronden waren voor de uitvoering van het EOB. De rechtbank verklaarde de beklagschriften ongegrond, met uitzondering van de laptop van klager 2, waarvan de gegevens niet aan de Duitse autoriteiten mochten worden overgedragen. De rechtbank benadrukte dat de termijn voor het doen van uitspraak in deze zaak was overschreden, maar dat dit geen gevolgen had voor de beoordeling van het beklag.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK DEN HAAG
Strafrecht
Diasnummer: EOB-1-2023046 l 69 Raadkamernummer: 24-00240 l en 24-002403
Beslissing van de rechtbank Den Haag, enkelvoudige raadkamer in strafzaken, op het beklag ex artikel 552a juncto artikel 5.4.10 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[klager 1] ,
geboren op [geboortedatum 1] 1971,
voor deze zaak woonplaats kiezende op het kantoor van zijn raadslieden mr. P.J. Draijer en mr. L.E.F. Pietersen,
De Lairessestraat 153
1075 HK Amsterdam en
[klager 2] ,
geboren op [geboortedatum 2] 1996,
voor deze zaak woonplaats kiezende op het kantoor van zijn raadslieden mr. P.J. Draijer en mr. L.E.F. Pietersen,
De Lairessestraat 153
1075 HK Amsterdam
hierna: de klagers.

1.Inleiding

Naar aanleiding van een Europees Onderzoeksbevel (hierna: EOB) van de Duitse autoriteiten, is in het kader van een strafrechtelijk onderzoek op 11 januari 2024 aan de [adres 1] te [plaatsnaam] beslag gelegd op onder andere de volgende goederen:
- USB stick, merk Borgdorff;
- Mobiele telefoon, merk Samsung, type S8;
- Mobiele telefoon,
merkSamsung, type S21;
- Laptop, merk Asus;
- Ipad, merk Apple;
- iPhone 12 Pro Max, merk Apple.
De klagers hebben beiden op 25 januari 2024 bij deze rechtbank een beklag ex artikel 552a Sv ingediend, strekkende tot teruggave van onder andere voormelde goederen. De rechtbank heeft op 11 maart 2023 aanvullingen ontvangen op het voornoemde beklagschriften.

2.De procedure in raadkamer

De rechtbank heeft dit beklag op 14 maart 2024 in raadkamer behandeld en heeft kennis genomen van het dossier met bovengenoemd diasnummer.
De officier van justitie heeft op 24 januari 2024 klagers een afschrift van voornoemd EOB verstrekt inclusief onderliggende stukken.
De klagers zijn niet verschenen, hoewel zij goed zijn opgeroepen. Aanwezig waren hun advocaten mrs. P.J. Draijer en L.E.F. Pietersen.
De officier van justitie, mr. S. van Brakel, is gehoord.

3.Het standpunt van klagers

De advocaat van klagers licht toe dat het beklag thans nog slechts nog ziet op de
imagesgemaakt van de inbeslaggenomen gegevensdragers. De gegevensdragers zelf zijn inmiddels geretourneerd aan klagers.
De advocaat van klagers stelt primair dat er sprake is van een onrechtmatige doorzoeking en daarmee een onrechtmatige inbeslagname. Het adres waarop de doorzoeking heeft plaatsgevonden, [adres 1] te [plaatsnaam] , wordt genoemd in het EOB als één van de te doorzoeken adressen. In het EOB wordt echter expliciet gesproken van het doorzoeken van de 'zakelijke vertrekken' van dit adres. Het is duidelijk dat de woning geen zakelijk adres is. De doorzoeking valt daarmee buiten de reikwijdte van het EOB. Gelet hierop is er sprake van een onrechtmatige doorzoeking. Het feit dat er op locatie B, de [adres 2] , niet gezocht is, omdat dit een woning betreft, onderstreept dit.
Subsidiair voert zij aan dat alle in beslaggenomen gegevens privégegevens en informatie ten aanzien van derden betreffen en daarmee niet onder de reikwijdte van het EOB vallen. De inbeslaggenomen gegevens betreffen niet de correspondentie, e-mails en gegevensdragers 'die in verband staan' met factureringen aan de in het EOB genoemde Duitse ondernemingen. Deze gegevens betreffen daarmee niet het bewijsmateriaal waarop het EOB betrekking heeft en evenmin het bewijsmateriaal dat de uitvaardigende autoriteit met het EOB beoogt te verkrijgen. Ten aanzien van
imagevan de laptop van klager [klager 2] merkt de advocaat dat haar de relevantie van deze gegevens voor het strafrechtelijk onderzoek onduidelijk is.
Ten slotte merkt ze op dat de klagers steeds te hebben verzocht om een praktische oplossing en dat zij zich niet verzetten tegen de overdracht van de in het EOB gevraagde informatie aan de Duitse autoriteiten.

4.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het EOB onder andere ziet op de doorzoeking van [bedrijfsnaam] B.V. en dat dit bedrijf staat ingeschreven op het woonadres van de klagers. De Duitse autoriteiten hebben gevraagd om een doorzoeking van het statutaire adres van [bedrijfsnaam] B.V. aan de [straatnaam] . Op het moment van doorzoeken kon niet worden uitgesloten dat er zich in dit pand wel een kantoor zou bevinden. Het Openbaar Ministerie is gehouden het EOB uit te voeren, omdat er zich geen weigeringsgrond voordoet en omdat het zo werd verzocht in het EOB.
Ten aanzien van het subsidiaire standpunt van klager stelt de officier van justitie dat het niet aan het Openbaar Ministerie is om te bepalen welke documenten wel of niet relevant zijn aangezien dit is voorbehouden aan de uitvaardigende Duitse autoriteiten. De gegevensdragers zijn doorzocht aan de hand van elf zoektermen. Deze zoektermen staan in onderdeel G van het EOB. Er is contact geweest met de Duitse autoriteiten waaruit volgde
dat het de bedoeling was op deze zoektermen te doorzoeken. De gegevensdragers zijn in eerste instantie handmatig doorzocht op de zoektermen_.Van de gegevensdragers waarop deze zoektermen zijn aangetroffen is daarna een
imagegemaakt. Dit betrof beide mobiele telefoons van de heer [klager 1] (de Samsung, type S8 en de Samsung, type S21) en de laptop van [klager 2] , merk Asus. Van de overige gegevensdragers is geen
imagegemaakt. De officier van justitie verzoekt de beklagschriften ongegrond te verklaren met uitzondering van de
imagevan de laptop van [klager 2] . Zij zal de FIOD ten aanzien van de gegevens uit deze laptop opdracht geven deze uit te sluiten van de overdracht naar Duitsland.
Ten aanzien van een meer praktische oplossing die klagers voorstonden, merkt de officier van justitie op dat zij hier naar heeft gekeken, maar dat de Duitse autoriteiten aangaven dat een doorzoeking wenselijk was.

5.Het oordeel van de rechtbank

5.1
De bevoegdheid van de rechtbank
De bevoegdheid van de rechtbank tot kennisneming van het beklag voorwerpen vloeit voort uit artikel 5.4.10, derde lid, juncto artikel 552a, vierde lid, Sv. Nu het gaat om beslag ter uitvoering van een EOB, is het arrondissement van inbeslagneming leidend voor de bevoegdheid van de rechtbank.
5.2
De ontvankelijkheid van klagers
De rechtbank merkt op dat de fysiek in beslaggenomen voorwerpen zijn geretourneerd aan klagers. Klagers kunnen derhalve niet worden ontvangen in een klacht over de inbeslagname van deze goederen en evenmin niet in het doen van een beklag tegen kennisneming en gebruik van gegevens die zijn ontleend aan de inbeslaggenomen voorwerpen. Artikel 552a, eerste lid, Sv voorziet echter ook in het doen van beklag over de kennisneming of het gebruik van gegevens, opgeslagen, verwerkt of overgedragen
doormiddel van een geautomatiseerd werk en vastgelegd bij een onderzoek in zodanig werk. (vgl HR 24 januari 2017, ECLI:NL:HR2017:71).
In raadkamer heeft de officier van justitie toegelicht dat van de VSB-stick, de iPad en de iPhone geen
imageis gemaakt. Gelet hierop is er geen sprake van gegevens die door de strafvorderlijke overheid zijn vastgelegd bij een onderzoek in een geautomatiseerd werk. De klagers kunnen derhalve niet worden ontvangen in hun ten aanzien van het gebruik van gegevens ontleend aan voornoemde voorwerpen.
Nu van de mobiele telefoons van de heer [klager 1] (de Samsung, type S8 en de Samsung, type S21) en de laptop van [klager 2] , merk Asus wel een
imageis gemaakt, is hiermee sprake van gegevens vastgelegd bij een onderzoek in een geautomatiseerd werk.
Ingevolge artikel 5.4.10 Sv moet een beklag tegen inbeslagname naar aanleiding van een EOB binnen veertien dagen na kennisgeving van het rechtsmiddel worden ingediend bij de rechtbank.
Na het sluiten van de doorzoeking op 11 januari 2024 is aan klager [klager 1] een kennisgeving beklagrecht ex art. 552a Sv gegeven alsmede de beslaglijst. Klager [klager 2] was op dat moment in de woning. De klagers hebben vervolgens binnen de termijn van veertien dagen hun klaagschriften ingediend bij de rechtbank, zodat zij kunnen worden ontvangen in hun beklag ten aanzien van de mobiele telefoons (de Samsung, type S8 en de Samsung, type S21) en de laptop, merk Asus.
5.3
De inhoudelijke beoordeling
Bij de beoordeling van een klaagschrift dat is ingediend op grond van artikel 5.4.10 lid I Sv in verbinding met artikel 552a Sv is het volgende van belang (vgl
HR5 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:511).
Het systeem van het EOB is gestoeld op het beginsel van wederzijdse erkenning. Dat brengt met zich dat de ruimte om af te zien van erkenning en tenuitvoerlegging van
een EOB beperkt is. Alleen als één van de in Richtlijn 2014/41/EU opgenomen weigeringsgronden van toepassing is, wordt erkenning en uitvoering van
een EOB geweigerd. Het is aan de uitvaardigende staat orn te beoordelen of er grond bestaat een EOB uit te vaardigen. Het is ook aan de uitvaardigende staat om te bepalen welke onderzoeksbevoegdheid het meest geschikt is voor de bewijsverkrijging en of de toepassing van die bevoegdheid proportioneel is gelet op de ernst van het strafbare feit. De materiële gronden voor het uitvaardigen van het EOB kunnen alleen in de uitvaardigende staat worden aangevochten.
Bij de behandeling van het klaagschrift dat is ingediend op grond van artikel 5.4.10 lid I Sv in verbinding met 552a Sv doet de rechter daarom geen onderzoek naar de gronden voor het uitvaardigen van het EOB, waarvan de uitvoering heeft geleid tot indiening van
het klaagschrift. De rechter toetst, mede gelet op artikel 5.4.7 lid I Sv, ook niet de proportionaliteit van de inbeslagneming en van de daarop volgende overdracht van voorwerpen die het bewijsmateriaal vormen waarop het EOB betrekking heeft. Het staat wel ter beoordeling aan de rechter of zich - gelet op de artikelen 5.4.3, 5.4.4 en 5.4.6 Sv - een grond voordoet voor het weigeren van de erkenning of de uitvoering van het EOB, dan wel voor uitstel van de erkenning of de uitvoering van het EOB. Daarnaast kan de rechter in voorkomende gevallen ook beoordelen of de bevoegdheid waarmee uitvoering is gegeven aan het EOB, rechtmatig is toegepast. De rechter moet zich daarbij beperken tot
een onderzoek naar de formaliteiten waaraan de inbeslagneming moet voldoen. Verweren die raken aan de rechtmatigheid van het voortduren van het beslag moeten, gelet op het beginsel van wederzijdse erkenning, door de rechter van de uitvoerende staat buiten beschouwing worden gelaten.
De rechtbank stelt vast dat de Duitse autoriteiten een EOB hebben uitgevaardigd ten behoeve van de waarheidsvinding in het kader van een onderliggend opsporingsonderzoek in Duitsland. Dit EOB is door de officier van justitie erkend en tenuitvoergelegd. Daarbij is gebruik gemaakt van de bevoegdheid als neergelegd in artikel 94 Sven 104 Sv, een doorzoeking van een woning onder leiding van een rechter-commissaris. Anders dan de advocaat betoogt is deze inzet van de bevoegdheden naar Nederlands recht rechtmatig geschied. Er doen zich geen weigeringsgronden als bedoeld in artikel 5.4.4 Sv voor.
De wijze waarop de gegevens verkregen en geselecteerd zijn volgt uit het proces-verbaal doorzoeking (IBN-A-003), het proces-verbaal digi doorzoeking en overname ObjA (IBN-A- 011) en deel G van het EOB. Daaruit blijkt dat de gegevensdragers zijn uitgelezen en onderzocht op de het EOB genoemde zoektermen en voorts dat alleen images zijn gemaakt als (een van) genoemde zoektermen in de relevante periode werd op de gegevensdrager werd aangetroffen. Dit was het geval bij de Samsung S8, de Samsung S2 I en de laptop Asus. De rechtbank concludeert dat, gelet hierop de inbeslaggenomen gegevens de gegevens betreffen waarop het EOB betrekking heeft en die de uitvaardigende autoriteit met dit bevel beoogt te verkrijgen. In het licht hiervan kan de rechtbank de officier van justitie niet volgen in haar stelling dat beklag ten aanzien van het de laptop gemaakte image gegrond zou moeten worden verklaard en de rechtbank gaat hieraan daarom voorbij.
Het is verder niet aan de rechter om mede gelet op artikel 5.4.7 lid 1 Sv, de proportionaliteit van de inbeslagneming en van de daarop volgende overdracht van voorwerpen die het bewijsmateriaal vormen waarop het EOB betrekking heeft, te toetsen (vgl. HR 23 juni 2020, ECLl:NL:HR:2020:1107).
Nu de Duitse autoriteiten niet hebben medegedeeld af te zien van het beslag, is er naar het oordeel van de rechtbank dan ook een voortdurend belang van strafvordering.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank beide klaagschriften ongegrond verklaren.
Ten overvloede constateert de rechtbank dat de in artikel 5.4.10, vierde lid, Sv neergelegde wettelijke termijn van dertig dagen om tot een beschikking te komen, is overschreden. Dit heeft echter geen gevolgen voor de beoordeling van het beklag, nu deze krappe termijn - evenals de andere termijnen met betrekking tot het EOB - tot doel heeft de doorlooptijden in de internationale samenwerking te beknotten en niet het borgen van de belangen van individuele betrokkenen.

6.Beslissing

De rechtbank verklaart de klagers niet-ontvankelijk in hun beklag ten aanzien van de USB stick, merk Borgdorff, de lpad, merk Apple en de iPhone 12 Pro Max, merk Apple.
De rechtbank verklaart het beklag ongegrond ten aanzien van de mobiele telefoon, merk Samsung, type S8, de mobiele telefoon, merk Samsung, type S2 l en de laptop, merk Asus
Aldus gedaan te Den Haag door mr. E.A.G.M. van Rens, rechter, in tegenwoordigheid van mr. D.G. Lammerts van Bueren en B.M. Boxma, griffiers, en uitgesproken ter openbare zitting van 28 maart 2024.
Deze beslissing is ondertekend door de rechter en de griffiers.