ECLI:NL:RBDHA:2024:22659

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 augustus 2024
Publicatiedatum
15 januari 2025
Zaaknummer
EOB-I- 2024024070
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring van beklag ex artikel 552a Sv in verband met Europees Onderzoeksbevel

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 1 augustus 2024 uitspraak gedaan in een beklagprocedure ex artikel 552a juncto artikel 5.4.10 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De klager, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. H. Sazoglu, had een beklag ingediend tegen de inbeslagname van goederen naar aanleiding van een Europees Onderzoeksbevel (EOB) van de Duitse autoriteiten. De inbeslagname vond plaats op 20 juni 2024, waarbij contant geldbedragen en laptops in beslag zijn genomen in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar een explosie en poging tot diefstal in georganiseerd verband.

De rechtbank heeft de procedure in raadkamer behandeld, waarbij zowel de klager als de officier van justitie, mr. L.T. Bregman, zijn gehoord. De klager stelde dat de inbeslaggenomen goederen een legale herkomst hadden en niet in verband konden worden gebracht met het strafrechtelijk onderzoek. De officier van justitie daarentegen betoogde dat de inbeslaggenomen goederen bewijsmateriaal betroffen dat relevant was voor het Duitse onderzoek en dat teruggave zich verzet tegen het belang van strafvordering.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de bevoegdheid tot kennisneming van het beklag voortvloeit uit de relevante artikelen van het Wetboek van Strafvordering en dat de klager ontvankelijk was in zijn beklag. Echter, de rechtbank concludeerde dat de inbeslagname rechtmatig was en dat er geen weigeringsgronden waren voor de uitvoering van het EOB. De rechtbank verklaarde het beklag ongegrond, waarbij de inbeslaggenomen goederen als bewijsmateriaal in het Duitse strafrechtelijk onderzoek werden aangemerkt.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Diasnummer: EOB-I- 2024024070
Raadkamernummer: 24-016786
Beslissing van de rechtbank Den Haag, enkelvoudige raadkamer in strafzaken, op het beklag ex artikel 552a juncto artikel 5.4.10 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[klager] ,
geboren op [geboortedatum] 1985,
voor deze zaak woonplaats kiezende op het kantoor van zijn advocaat mr. H. Sazoglu, Prinsegracht 6, 2512 GA Den Haag,
hierna: de klager.

1.Inleiding

Naar aanleiding van een Europees Onderzoeksbevel (hierna: EOB) van de Duitse autoriteiten is in het kader van een strafrechtelijk onderzoek met betrekking tot – kort gezegd – een verdenking van het teweegbrengen van een explosie met springstof en van een poging tot diefstal in georganiseerd verband. Aan de [adres 1] te [plaatsnaam 1] is op 20 juni 2024 beslag gelegd op:
  • een contant geldbedrag van in totaal € 3200;
  • twee laptops van het merk Dell;
en aan de [adres 2] te [plaatsnaam 2] op 20 juni 2024 beslag gelegd op:
  • een contant geldbedrag van in totaal € 9800;
  • een contant geldbedrag van in totaal € 5780;
  • een contant geldbedrag van in totaal € 1115.
De klager heeft op 5 juli 2024 bij deze rechtbank een beklag ex artikel 552a Sv ingediend, strekkende tot teruggave van voormelde goederen.

2.De procedure in raadkamer

De rechtbank heeft dit beklag op 18 juli 2024 in raadkamer behandeld en heeft kennis genomen van het dossier met bovengenoemd diasnummer.
De klager, bijgestaan door mr. H. Sazoglu, is gehoord.
Voorts is de officier van justitie, mr. L.T. Bregman, gehoord.

3.Het standpunt van de klager

De raadsvrouw heeft zich namens de klager op het standpunt gesteld dat de inbeslaggenomen contante geldbedragen in de garage en in de woning van de klager een legale herkomst hebben en derhalve niet in verband kunnen worden gebracht met het strafrechtelijke onderzoek zoals dit blijkt uit het EOB. De raadsvrouw stelt zich wat betreft de inbeslaggenomen laptops op het standpunt dat de laptops worden gebruikt voor administratieve doeleinden van de eenmanszaak van de klager en dat ook deze goederen geen verband hebben met enig strafbaar feit.
Subsidiair verzoekt de raadsvrouw de rechtbank om een tussenbeslissing en daarbij de teruggave van de laptops te gelasten. De raadsvrouw voert aan dat de klager met de administratieve gegevens die op de laptops staan in een aanvullend klaagschrift kan aantonen dat de contante geldbedragen rechtmatig zijn verkregen.

4.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave, nu de Duitse autoriteiten om overdracht van de goederen hebben gevraagd.
De officier van justitie stelt zich tevens op het standpunt dat tijdens een klaagschriftprocedure de wettelijke toets ziet op eventuele weigeringsgronden en de rechtmatigheid van de tenuitvoerlegging van het beslag. Daarbij verwijst de officier van justitie naar de beschikking van de Hoge Raad van 21 december 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1940), waarin de Hoge Raad onder meer overweegt dat in de klaagschriftprocedure alleen ter beoordeling staat of de in beslag genomen voorwerpen bewijsmateriaal betreffen waarop het EOB betrekking heeft en die de uitvaardigende staat beoogt te verkrijgen. De uitvaardigende staat mag het te verkrijgen bewijsmateriaal globaal omschrijven. De proportionaliteit van de inbeslagneming staat in deze procedure niet ter beoordeling.
Volgens de officier van justitie betreffen de inbeslaggenomen contante geldbedragen bewijsmateriaal waarop het EOB betrekking heeft. Dit geldt tevens voor de inbeslaggenomen laptops, nu de gegevens daarop van belang zijn voor de waarheidsvinding in het kader van het Duitse strafrechtelijk onderzoek.
Met inachtneming van het bovenstaande verzoekt de officier van justitie de rechtbank het klaagschrift ongegrond te verklaren.

5.Het oordeel van de rechtbank

5.1
De bevoegdheid van de rechtbank
De bevoegdheid van de rechtbank tot kennisneming van het beklag vloeit voort uit artikel 5.4.10, derde lid, juncto artikel 552a, vierde lid, Sv. Nu het gaat om beslag ter uitvoering van een EOB, is het arrondissement van inbeslagneming (zijnde Den Haag) leidend voor de bevoegdheid van de rechtbank.
5.2
De ontvankelijkheid van klager
Ingevolge artikel 5.4.10 Sv moet een beklag tegen inbeslagname naar aanleiding van een EOB binnen veertien dagen na kennisgeving van het rechtsmiddel worden ingediend bij de rechtbank.
Na de beslaglegging op 20 juni 2024 is aan de klager op 24 juni 2024 voormelde kennisgeving verstrekt. De klager heeft vervolgens binnen de termijn van veertien dagen zijn klaagschrift ingediend bij de rechtbank, zodat hij kan worden ontvangen in zijn beklag.
5.3
De inhoudelijke beoordeling
De rechtbank stelt vast dat de Duitse autoriteiten een EOB hebben uitgevaardigd in het kader van een onderliggend strafrechtelijk onderzoek in Duitsland. Dit EOB is door de officier van justitie erkend en tenuitvoergelegd. In raadkamer heeft de officier nader toegelicht waarom de voorwerpen dienen te worden overgedragen aan de Duitse autoriteiten.
Bij de beoordeling van een klaagschrift dat is ingediend op grond van artikel 5.4.10 lid 1 Sv in verbinding met artikel 552a Sv is het volgende van belang (zie de beschikking van de Hoge Raad van 21 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1940)).
Het systeem van het EOB is gestoeld op het beginsel van wederzijdse erkenning. Dat brengt met zich dat de ruimte om af te zien van erkenning en tenuitvoerlegging van een EOB beperkt is. Alleen als één van de in Richtlijn 2014/41/EU opgenomen weigeringsgronden van toepassing is, wordt erkenning en uitvoering van een EOB geweigerd. Het is aan de uitvaardigende staat om te beoordelen of er grond bestaat een EOB uit te vaardigen. Ook is het aan de uitvaardigende staat om te bepalen welke onderzoeksbevoegdheid het meest geschikt is voor de bewijsverkrijging en of de toepassing van die bevoegdheid proportioneel is gelet op de ernst van het strafbare feit. De materiële gronden voor het uitvaardigen van het EOB kunnen alleen in de uitvaardigende staat worden aangevochten.
Bij de behandeling van het klaagschrift dat is ingediend op grond van artikel 5.4.10 lid 1 Sv in verbinding met 552a Sv doet de rechter geen onderzoek naar de gronden voor het uitvaardigen van het EOB, waarvan de uitvoering heeft geleid tot indiening van het klaagschrift. De rechter toetst, mede gelet op artikel 5.4.7 lid 1 Sv, ook niet de proportionaliteit van de inbeslagneming en van de daarop volgende overdracht van voorwerpen die het bewijsmateriaal vormen waarop het EOB betrekking heeft. Het staat wel ter beoordeling aan de rechter of zich – gelet op de artikelen 5.4.3, 5.4.4 en 5.4.6 Sv – een grond voordoet voor het weigeren van de erkenning of de uitvoering van het EOB, dan wel voor uitstel van de erkenning of de uitvoering van het EOB. Daarnaast kan de rechter in voorkomende gevallen ook beoordelen of de bevoegdheid waarmee uitvoering is gegeven aan het EOB, rechtmatig is toegepast. De rechter moet zich daarbij beperken tot een onderzoek naar de formaliteiten waaraan de inbeslagneming moet voldoen. Verweren die raken aan de rechtmatigheid van het voortduren van het beslag moeten, gelet op het beginsel van wederzijdse erkenning, door de rechter van de uitvoerende staat buiten beschouwing worden gelaten.
Bij de beoordeling van een klaagschrift dat betrekking heeft op inbeslagneming op grond van een EOB is – anders dan wanneer het gaat om de beoordeling van een klaagschrift dat betrekking heeft op inbeslagneming die ten behoeve van een Nederlandse strafzaak heeft plaatsgevonden – niet de vraag aan de orde of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert. Aan het systeem van het EOB ligt immers ten grondslag dat met de uitvaardiging van een EOB het belang van strafvordering in de uitvaardigende staat wordt verondersteld aanwezig te zijn.
De rechtbank heeft acht geslagen op hetgeen in het klaagschrift naar voren is gebracht en op hetgeen de raadsvrouw officier van justitie in raadkamer naar voren hebben gebracht. De rechtbank stelt vast dat de Duitse autoriteiten een EOB hebben uitgevaardigd in het kader van een lopend strafrechtelijk onderzoek. Dit EOB is door de officier van justitie erkend en tenuitvoergelegd. De inzet van de bevoegdheden is naar Nederlands recht rechtmatig geschied en er doen zich geen weigeringsgronden als bedoeld in artikel 5.4.4 Sv voor.
De rechtbank is van oordeel dat de genoemde contante geldbedragen, alsook de inbeslaggenomen laptops dienen als bewijsmateriaal in het Duitse strafrechtelijk onderzoek waar het EOB betrekking op heeft.
Hetgeen door klager en zijn raadsvrouw naar voren is gebracht aangaande de persoonlijke belangen bij teruggave van de inbeslaggenomen goederen kan, gelet op het hiervoor overwogene, niet leiden tot gegrondverklaring van het beklag.
Gelet op vorenstaande zal de rechtbank het beklag ongegrond verklaren.

6.Beslissing

De rechtbank verklaart het beklag ongegrond.
Aldus gedaan te Den Haag door mr. K.C.J. Vriend, rechter, in tegenwoordigheid van B.M. Boxma, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 1 augustus 2024.
Deze beslissing is ondertekend door de rechter en de griffier.