ECLI:NL:RBDHA:2024:22660

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 januari 2024
Publicatiedatum
15 januari 2025
Zaaknummer
EOB-I-2023031262
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing inzake beklag ex artikel 552a Sv naar aanleiding van Europees Onderzoeksbevel

Op 4 januari 2024 heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin een klager, geboren in 1999, een beklag heeft ingediend op basis van artikel 552a juncto artikel 5.4.10 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Dit beklag volgde op de inbeslagname van diverse goederen, waaronder een laptop, mobiele telefoons en kleding, in het kader van een Europees Onderzoeksbevel (EOB) van de Belgische autoriteiten. De klager verzocht om teruggave van deze goederen, omdat hij stelde dat hij deze dringend nodig had voor zijn levensonderhoud en werkzaamheden. De rechtbank heeft op 21 december 2023 de zaak behandeld, waarbij zowel de klager, bijgestaan door zijn advocaat mr. G. van der Steen, als de officier van justitie mr. L.T. Bregman zijn gehoord.

De officier van justitie stelde dat het klaagschrift met betrekking tot de laptop en de telefoons niet ontvankelijk moest worden verklaard, omdat de klager had verklaard dat deze goederen niet van hem waren. De rechtbank oordeelde dat de klager ontvankelijk was in zijn beklag, omdat hij dit tijdig had ingediend. Echter, de rechtbank concludeerde dat de inbeslaggenomen goederen bewijsmateriaal betroffen dat onder het EOB viel en dat de Belgische autoriteiten rechtmatig hadden gehandeld. De rechtbank volgde het standpunt van de officier van justitie en verklaarde de klager niet-ontvankelijk in zijn beklag voor een deel van de goederen, terwijl het beklag voor het overige ongegrond werd verklaard.

De beslissing van de rechtbank werd ondertekend door rechter E.A.G.M. van Rens, in tegenwoordigheid van de griffiers R.O. Hollander en B.M. Boxma. Deze uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de regels rondom Europees Onderzoeksbevelen en de beperkte ruimte voor de rechter om in te grijpen in de uitvoering daarvan.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Diasnummer: EOB-I-2023031262
Raadkamernummer: 23-029070
Beslissing van de rechtbank Den Haag, enkelvoudige raadkamer in strafzaken, op het beklag ex artikel 552a juncto artikel 5.4.10 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[klager] ,
geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats] ,
adres: [adres] , [postcode] [woonplaats]
voor deze zaak woonplaats kiezende op het kantoor van zijn advocaat mr. G. van der Steen,
hierna: de klager

1.Inleiding

Naar aanleiding van een Europees Onderzoeksbevel (hierna: EOB) van de Belgische autoriteiten, is in het kader van een strafrechtelijk onderzoek beslag gelegd op:
- Laptop HP Probook;
5 mobiele telefoons;
  • 1 mini telefoon;
  • 1 ledger;
  • 12 verschillende bankpassen;
  • 1 cadeaukaart;
  • 5 paar schoenen;
  • 1 muts;
  • 4 jassen;
  • 2 tassen;
  • 1 portemonnee.
De klager heeft op 20 november 2023 bij deze rechtbank een beklag ex artikel 552a Sv ingediend, strekkende tot teruggave van voormelde goederen.

2.De procedure in raadkamer

De rechtbank heeft dit beklag op 21 december 2023 in raadkamer behandeld en heeft kennisgenomen van het dossier met bovengenoemd EOB-nummer.
De Belgische autoriteiten hebben in de aanhef van het door hen uitgevaardigde EOB verzocht om geheimhouding van het onderliggende onderzoek. Het EOB en de onderliggende stukken zijn daarom niet verstrekt aan de klager.
De klager bijgestaan door mr. G. van der Steen is gehoord.
De officier van justitie mr. L.T. Bregman is gehoord.

3.Het standpunt van klager

De klager geeft aan dat hij een groot belang heeft bij de teruggave van de kleding en een deel van de elektronica. De inbeslaggenomen jassen betreffen winterjassen. Op dit moment heeft hij geen warme jas meer. Doordat er beslag is gelegd op de bankrekeningen van klager is hij nauwelijks in staat zich te voorzien in zijn levensonderhoud, laat staan een nieuwe winterjas aan te schaffen. Daarnaast heeft klager groot belang bij teruggave van zijn laptop en IPhone 14 in verband met zijn werkzaamheden en behoud van sociale contacten. De klager wenst de overige inbeslaggenomen goederen eveneens terug te krijgen, maar voornoemde goederen zijn voor klager het belangrijkst en enigszins spoedeisend. Hij heeft aangegeven dat de kleding nauwelijks iets waard is zodat niet valt in te zien hoe deze zaken kunnen vallen onder het EOB.

4.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het klaagschrift met betrekking tot de laptop, de bankpassen, met uitzondering van de ABN AMRO bankpas en de telefoons met uitzondering van de Iphone 14, niet ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de klager in het verhoor bij de politie heeft verklaard dat deze goederen niet van hem zijn. Voor het overige dient het klaagschrift ongegrond te worden verklaard. Subsidiair heeft zij verzocht het klaagschrift in zijn geheel ongegrond te verklaren. Het belang van strafvordering verzet tegen teruggave, nu de autoriteiten om overdracht van de goederen hebben gevraagd.

5.Het oordeel van de rechtbank

5.1
De bevoegdheid van de rechtbank
De bevoegdheid van de rechtbank tot kennisneming van het beklag vloeit voort uit artikel 552a, vierde lid, Sv. Er is hier te lande geen vervolging ingesteld tegen de klager, zodat bevoegd is de rechtbank van het arrondissement binnen hetwelk de inbeslagneming is geschied, zijnde Den Haag.
5.2
De ontvankelijkheid van klager
Ingevolge artikel 5.4.10 Sv moet een beklag tegen inbeslagname naar aanleiding van een EOB binnen veertien dagen na kennisgeving van het rechtsmiddel worden ingediend bij de rechtbank.
Na de beslaglegging op 14 november 2023 heeft de klager op 20 november 2023 zijn klaagschrift ingediend bij de rechtbank, zodat hij kan worden ontvangen in zijn beklag.
5.3
De inhoudelijke beoordeling
De rechtbank stelt vast dat de Belgische autoriteiten een EOB hebben uitgevaardigd in het kader van een onderliggend onderzoek in België. De Belgische autoriteiten hebben in de aanhef van het door hen uitgevaardigde EOB verzocht om geheimhouding van het onderliggende onderzoek. Het EOB en de onderliggende stukken zijn daarom niet verstrekt aan klager/klaagster.
De rechtbank stelt bij de beoordeling van een klaagschrift dat is ingediend op grond van artikel 5.4.10 lid 1 Sv in verbinding met artikel 552a Sv het volgende voorop (vgl HR 5 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:511).
Het systeem van het EOB is gestoeld op het beginsel van wederzijdse erkenning. Dat brengt met zich dat de ruimte om af te zien van erkenning en tenuitvoerlegging van een EOB beperkt is. Alleen als één van de in Richtlijn 2014/41/EU opgenomen weigeringsgronden van toepassing is, wordt erkenning en uitvoering van een EOB geweigerd. Het is aan de uitvaardigende staat om te beoordelen of er grond bestaat een EOB uit te vaardigen. Ook is het aan de uitvaardigende staat om te bepalen welke onderzoeksbevoegdheid het meest geschikt is voor de bewijsverkrijging en of de toepassing van die bevoegdheid proportioneel is gelet op de ernst van het strafbare feit. De materiële gronden voor het uitvaardigen van het EOB kunnen alleen in de uitvaardigende staat worden aangevochten.
Bij de behandeling van het klaagschrift dat is ingediend op grond van artikel 5.4.10 lid 1 Sv in verbinding met 552a Sv doet de rechter geen onderzoek naar de gronden voor het uitvaardigen van het EOB, waarvan de uitvoering heeft geleid tot indiening van het klaagschrift. De rechter toetst, mede gelet op artikel 5.4.7 lid 1 Sv, ook niet de proportionaliteit van de inbeslagneming en van de daarop volgende overdracht van voorwerpen die het bewijsmateriaal vormen waarop het EOB betrekking heeft. Het staat wel ter beoordeling aan de rechter of zich – gelet op de artikelen 5.4.3, 5.4.4 en 5.4.6 Sv – een grond voordoet voor het weigeren van de erkenning of de uitvoering van het EOB, dan wel voor uitstel van de erkenning of de uitvoering van het EOB. Daarnaast kan de rechter in voorkomende gevallen ook beoordelen of de bevoegdheid waarmee uitvoering is gegeven aan het EOB, rechtmatig is toegepast. De rechter moet zich daarbij beperken tot een onderzoek naar de formaliteiten waaraan de inbeslagneming moet voldoen. Verweren die raken aan de rechtmatigheid van het voortduren van het beslag moeten, gelet op het beginsel van wederzijdse erkenning, door de rechter van de uitvoerende staat buiten beschouwing worden gelaten.
Bij de beoordeling van een klaagschrift dat betrekking heeft op inbeslagneming op grond van een EOB is – anders dan wanneer het gaat om de beoordeling van een klaagschrift dat betrekking heeft op inbeslagneming die ten behoeve van een Nederlandse strafzaak heeft plaatsgevonden – niet de vraag aan de orde of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert. Aan het systeem van het EOB ligt immers ten grondslag dat met de uitvaardiging van een EOB het belang van strafvordering in de uitvaardigende staat wordt verondersteld aanwezig te zijn.
Met betrekking tot de overige goederen stelt de rechtbank vast dat de Belgische autoriteiten een EOB hebben uitgevaardigd ten behoeve van de waarheidsvinding. Dit EOB is door de officier van justitie erkend en tenuitvoergelegd.
De inzet van de bevoegdheden is naar Nederlands recht rechtmatig geschied en er doen zich geen weigeringsgronden op grond van artikel 5:4:4 Sv voor. De rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank heeft de daarop gestoelde vordering tot doorzoeking toegewezen en de huiszoeking en in beslagname is onder haar verantwoordelijkheid geschiedt. De inzet van de bevoegdheden is daarmee naar Nederlands recht rechtmatig geschied. Er doen zich geen weigeringsgronden in de zin van artikel 5.4.4. Sv voor.
De rechtbank constateert dat de inbeslaggenomen voorwerpen bewijsmateriaal betreffen waarop het EOB betrekking heeft en die de Belgische autoriteiten met het bevel ook beoogden te verkrijgen. Dat geldt ook voor de kledingstukken.
Uit het verhandelde in de raadkamer blijkt dat de klager bij de politie heeft verklaard dat een aantal goederen niet van hem zijn. Gelet hierop volgt de rechtbank de officier van justitie in haar standpunt dat klager niet-ontvankelijk is in zijn beklag met betrekking tot deze goederen.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank klager in zijn klaagschrift, gericht tegen het beslag dat is gelegd ter uitvoering van het EOB voor een deel niet-ontvankelijk verklaren en het klaagschrift voor het overige ongegrond verklaren.

6.Beslissing

De rechtbank:
verklaart de klager niet-ontvankelijk in zijn beklag ten aanzien van de laptop, de bankpassen, met uitzondering van de ABN AMRO bankpas, en de telefoons met uitzondering van de iPhone 14;
verklaart het beklag voor het overige ongegrond.
Aldus gedaan te Den Haag door mr. E.A.G.M. van Rens, rechter, in tegenwoordigheid van R.O. Hollander en B.M. Boxma, griffiers, op 4 januari 2024.
Deze beslissing is ondertekend door de rechter en de griffiers.