ECLI:NL:RBDHA:2024:22662

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 januari 2024
Publicatiedatum
15 januari 2025
Zaaknummer
EOB-I-2023045468
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over beklag ex artikel 552a Sv inzake inbeslagname van een telefoon in het kader van een Europees Onderzoeksbevel

Op 18 januari 2024 heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin een beklag is ingediend door een klager over de inbeslagname van zijn Samsung S9 telefoon. Deze inbeslagname vond plaats naar aanleiding van een Europees Onderzoeksbevel (EOB) van de Spaanse autoriteiten in het kader van een strafrechtelijk onderzoek. De klager, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. N. Wijkman, verzocht om teruggave van de telefoon, stellende dat deze niet in verband kan worden gebracht met enig strafbaar feit en dat hij de telefoon nodig heeft voor zijn werk als zzp’er. De officier van justitie, mr. L.T. Bregman, stelde echter dat het beklag ongegrond moest worden verklaard, omdat de Spaanse autoriteiten om overdracht van het goed hadden verzocht.

De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het beklag beoordeeld en vastgesteld dat de klager binnen de wettelijke termijn van veertien dagen na de beslaglegging zijn klaagschrift had ingediend. De rechtbank oordeelde dat de Spaanse autoriteiten een EOB hadden uitgevaardigd en dat de inbeslagname rechtmatig was uitgevoerd. De rechtbank benadrukte dat het systeem van het EOB is gebaseerd op wederzijdse erkenning, wat betekent dat de ruimte om af te zien van erkenning en tenuitvoergelegging van een EOB beperkt is. De rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgronden waren en dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van de telefoon.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beklag ongegrond, maar merkte op dat de wettelijke termijn voor het nemen van een beslissing was overschreden. Dit had echter geen gevolgen voor de beoordeling van het beklag, aangezien de termijnen zijn bedoeld om de doorlooptijden in de internationale samenwerking te bekorten en niet om de belangen van individuele betrokkenen te waarborgen. De beslissing werd genomen door mr. N.F.R. de Rooij, rechter, in aanwezigheid van griffier B.M. Boxma.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Diasnummer: EOB-I-2023045468
Raadkamernummer: 24-000966
Beslissing van de rechtbank Den Haag, enkelvoudige raadkamer in strafzaken, op het beklag ex artikel 552a juncto artikel 5.4.10 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[klager] ,
geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats] ,
adres: [adres] , [postcode] [woonplaats] ,
voor deze zaak woonplaats kiezende op het kantoor van zijn advocaat
mr. N. Wijkman,
hierna: de klager

1.Inleiding

Naar aanleiding van een Europees Onderzoeksbevel (hierna: EOB) van de Spaanse autoriteiten, is in het kader van een strafrechtelijk onderzoek beslag gelegd op een Samsung S9 telefoon.
De klager heeft op 21 december 2023 bij deze rechtbank een beklag ex artikel 552a Sv ingediend, strekkende tot teruggave van het voormelde goed.

2.De procedure in raadkamer

De rechtbank heeft dit beklag op 18 januari 2024 in raadkamer behandeld en heeft kennis genomen van het dossier met bovengenoemd lurisnummer.
De Spaanse autoriteiten hebben in de aanhef van het door hen uitgevaardigde EOB verzocht om geheimhouding van het onderliggende onderzoek. Het EOB en de onderliggende stukken zijn daarom niet verstrekt aan de klager.
De klager is niet verschenen, hoewel hij goed is opgeroepen. Aanwezig was zijn advocaat, mr. N. Wijkman.
De officier van justitie, mr. L.T. Bregman, is gehoord.

3.Het standpunt van klager

De advocaat van klager heeft zich op het standpunt gesteld dat de telefoon niet in verband kan worden gebracht met enig aan klager te verwijten strafbaar feit, en dat hij belang heeft bij de teruggave van zijn telefoon. De advocaat geeft aan dat klager zijn telefoon nodig heeft voor zijn werk als zzp’er. Klager is geschorst in de overleveringszaak waarin Spanje zijn overlevering verzoekt. De advocaat van klager merkt op dat ten tijde dat het klaagschrift werd ingediend er een verzoek lag van Nederland om de Spaanse strafzaak over te nemen. Dit verzoek is door de Spaanse autoriteiten afgewezen.

4.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beklag ongegrond moet worden verklaard. Hiertoe is aangevoerd dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave, nu de Spaanse autoriteiten om overdracht van het goed hebben gevraagd.

5.Het oordeel van de rechtbank

5.1
De bevoegdheid van de rechtbank
De bevoegdheid van de rechtbank tot kennisneming van het beklag voorwerpen vloeit voort uit artikel 5.4.10, derde lid, juncto artikel 552a, vierde lid, Sv. Nu het gaat om beslag ter uitvoering van een EOB, is het arrondissement van inbeslagneming leidend voor de bevoegdheid van de rechtbank.
5.2
De ontvankelijkheid van klager
Ingevolge artikel 5.4.10 Sv moet een beklag tegen inbeslagname naar aanleiding van een EOB binnen veertien dagen na kennisgeving van het rechtsmiddel worden ingediend bij de rechtbank.
Na de beslaglegging op de telefoon is aan de klager door het toezenden van de kennisgeving beklagrecht d.d. 11 december 2023 kennisgeving verstrekt. De klager heeft vervolgens binnen de termijn van veertien dagen zijn klaagschrift ingediend bij de rechtbank, zodat hij kan worden ontvangen in zijn beklag.
5.3
De inhoudelijke beoordeling
De rechtbank stelt vast dat de Spaanse autoriteiten een EOB hebben uitgevaardigd in het kader van een onderliggend onderzoek in Spanje. Dit EOB is door de officier van justitie erkend en tenuitvoergelegd. In raadkamer heeft de officier nader toegelicht waarom de voorwerpen dienen te worden overgedragen aan de Spaanse autoriteiten.
De Spaanse autoriteiten hebben in de aanhef van het door hen uitgevaardigde EOB verzocht om geheimhouding van het onderliggende onderzoek. Het EOB en de onderliggende stukken zijn daarom niet verstrekt aan klager.
Bij de beoordeling van een klaagschrift dat is ingediend op grond van artikel 5.4.10 lid 1 Sv in verbinding met artikel 552a Sv is het volgende van belang (vgl HR 5 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:511).
Het systeem van het EOB is gestoeld op het beginsel van wederzijdse erkenning. Dat brengt met zich dat de ruimte om af te zien van erkenning en tenuitvoerlegging van een EOB beperkt is. Alleen als één van de in Richtlijn 2014/41/EU opgenomen weigeringsgronden van toepassing is, wordt erkenning en uitvoering van een EOB geweigerd. Het is aan de uitvaardigende staat om te beoordelen of er grond bestaat een EOB uit te vaardigen. Ook is het aan de uitvaardigende staat om te bepalen welke onderzoeksbevoegdheid het meest geschikt is voor de bewijsverkrijging en of de toepassing van die bevoegdheid proportioneel is gelet op de ernst van het strafbare feit. De materiële gronden voor het uitvaardigen van het EOB kunnen alleen in de uitvaardigende staat worden aangevochten.
Bij de behandeling van het klaagschrift dat is ingediend op grond van artikel 5.4.10 lid 1 Sv in verbinding met 552a Sv doet de rechter geen onderzoek naar de gronden voor het uitvaardigen van het EOB, waarvan de uitvoering heeft geleid tot indiening van het klaagschrift. De rechter toetst, mede gelet op artikel 5.4.7 lid 1 Sv, ook niet de proportionaliteit van de inbeslagneming en van de daarop volgende overdracht van voorwerpen die het bewijsmateriaal vormen waarop het EOB betrekking heeft. Het staat wel ter beoordeling aan de rechter of zich – gelet op de artikelen 5.4.3, 5.4.4 en 5.4.6 Sv – een grond voordoet voor het weigeren van de erkenning of de uitvoering van het EOB, dan wel voor uitstel van de erkenning of de uitvoering van het EOB. Daarnaast kan de rechter in voorkomende gevallen ook beoordelen of de bevoegdheid waarmee uitvoering is gegeven aan het EOB, rechtmatig is toegepast. De rechter moet zich daarbij beperken tot een onderzoek naar de formaliteiten waaraan de inbeslagneming moet voldoen. Verweren die raken aan de rechtmatigheid van het voortduren van het beslag moeten, gelet op het beginsel van wederzijdse erkenning, door de rechter van de uitvoerende staat buiten beschouwing worden gelaten.
Bij de beoordeling van een klaagschrift dat betrekking heeft op inbeslagneming op grond van een EOB is – anders dan wanneer het gaat om de beoordeling van een klaagschrift dat betrekking heeft op inbeslagneming die ten behoeve van een Nederlandse strafzaak heeft plaatsgevonden – niet de vraag aan de orde of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert. Aan het systeem van het EOB ligt immers ten grondslag dat met de uitvaardiging van een EOB het belang van strafvordering in de uitvaardigende staat wordt verondersteld aanwezig te zijn.
De rechtbank stelt vast dat de Spaanse autoriteiten een EOB hebben uitgevaardigd ten behoeve van de waarheidsvinding in een lopend strafrechtelijk onderzoek. Dit EOB is door de officier van justitie erkend en tenuitvoergelegd.
De inzet van de bevoegdheden is naar Nederlands recht rechtmatig geschied en er doen zich geen weigeringsgronden op grond van artikel 5:4:4 Sv voor.
Hetgeen door de advocaat van klager naar voren is gebracht aangaande de persoonlijke belangen bij teruggave van het inbeslaggenomen goed kan, gelet op het hiervoor overwogene, niet leiden tot gegrond verklaring van het beklag.
Nu de Spaanse autoriteiten niet hebben medegedeeld af te zien van het beslag, is er naar het oordeel van de rechtbank dan ook een voortdurend belang van strafvordering. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het klaagschrift ongegrond verklaren.
Ten overvloede constateert de rechtbank dat de in artikel 5.4.10, vierde lid, Sv neergelegde wettelijke termijn van dertig dagen om tot een beschikking te komen, is overschreden. Dit heeft echter geen gevolgen voor de beoordeling van het beklag, nu deze krappe termijn - evenals de andere termijnen met betrekking tot het EOB - tot doel heeft de doorlooptijden in de internationale samenwerking te beknotten en niet het borgen van de belangen van individuele betrokkenen.

6.Beslissing

De rechtbank verklaart het beklag ongegrond.
Aldus gedaan te Den Haag door mr. N.F.R. de Rooij, rechter, in tegenwoordigheid van
B.M. Boxma, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 18 januari 2024.
Deze beslissing is ondertekend door de rechter en de griffier.