ECLI:NL:RBDHA:2024:22663

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 februari 2024
Publicatiedatum
15 januari 2025
Zaaknummer
EOB-I-2023047514
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over beklag ex artikel 552a Sv naar aanleiding van Europees Onderzoeksbevel

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 29 februari 2024 uitspraak gedaan over een beklag ex artikel 552a juncto artikel 5.4.10 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van een klager, geboren in 1993 te Suriname. De klager had op 12 januari 2024 een beklag ingediend na de inbeslagname van twee Apple iPhones op 25 december 2023, in het kader van een Europees Onderzoeksbevel (EOB) van de Belgische autoriteiten. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het klaagschrift beoordeeld en vastgesteld dat de klager tijdig op de hoogte was gesteld van zijn recht om beklag in te dienen. De officier van justitie heeft het beklag ongegrond verklaard, stellende dat het Belgische onderzoeksbelang zich verzet tegen teruggave van de telefoons. De rechtbank heeft de bevoegdheid om het beklag te behandelen bevestigd en geconcludeerd dat er geen weigeringsgronden zijn voor de uitvoering van het EOB. De rechtbank heeft uiteindelijk het beklag ongegrond verklaard, omdat de Belgische autoriteiten niet hebben aangegeven af te zien van het beslag en er een voortdurend belang van strafvordering is. De rechtbank merkte op dat de wettelijke termijn voor het uitbrengen van de beschikking was overschreden, maar dit had geen gevolgen voor de beoordeling van het beklag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Diasnummer: EOB-I-2023047514
Raadkamernummer: 24-001351
Beslissing van de rechtbank Den Haag, enkelvoudige raadkamer in strafzaken, op het beklag ex artikel 552a juncto artikel 5.4.10 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[klager] ,
geboren op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats] (Suriname),
voor deze zaak woonplaats kiezende op het kantoor van zijn raadsvrouw mr. R.G. Jagesar,
Nieuwe Uitleg 15, 2514 BP Den Haag,
hierna: de klager.

1.Inleiding

Naar aanleiding van een Europees Onderzoeksbevel (hierna: EOB) van de Belgische autoriteiten, is in het kader van een strafrechtelijk onderzoek op 25 december 2023 beslag gelegd op een Apple IPhone zwart en een Apple IPhone wit.
De klager heeft op 12 januari 2024 bij deze rechtbank een beklag ex artikel 552a Sv ingediend, strekkende tot teruggave van voormelde goederen.

2.De procedure in raadkamer

De rechtbank heeft dit beklag op 15 februari 2024 in raadkamer behandeld en heeft kennis genomen van het dossier met bovengenoemd diasnummer.
De klager, bijgestaan door mr. R.G. Jagesar, is via videoverbinding gehoord. Mr. R.G. Jagesar was in de zaal aanwezig.
De officier van justitie, mr. L.T. Bregman, is gehoord.

3.Het standpunt van klager

De raadsvrouw van klager stelt zich betreft de ontvankelijkheid van het klaagschrift op het volgende. De brief met de kennisgeving beklagrecht is op 27 december 2023 per e-mail aan de raadsvrouw van klager verzonden, met het verzoek van de politie om de brief aan klager te overhandigen en hem hierover te informeren. Vanwege de feestdagen en de beperkte bereikbaarheid van de PI [plaatsnaam] heeft de raadsvrouw klager pas op 2 januari 2024 op de hoogte kunnen brengen van diens mogelijkheid tot het indienen van het beklag.
De aanvang van de termijn van twee weken dient te lopen vanaf het moment dat klager kennis krijgt van het beslag en het beklagrecht en kenbaar kan maken dat hij een beklag wil indienen. Een raadsvrouw is niet gemachtigd om dit zonder expliciete instemming van klager in te dienen. Klager was niet eerder dan 2 januari op de hoogte van het beslag en zijn recht op beklag. Gelet op het vorenstaande stelt de raadsvrouw van klager dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
Betreffende de inhoud van het klaagschrift stelt de raadsvrouw van klager zich op het standpunt dat het onderzoek van de Belgische autoriteiten inmiddels zou moeten zijn afgerond en dat er om die reden geen noodzaak is om de telefoons te houden voor onderzoek. Daarnaast is er in de Kennisgeving van inbeslagname met registratienummer PL2000-2023326188-7 opgenomen dat de zwarte IPhone kan worden teruggegeven.
Klager stelt dat hij de telefoons nodig heeft zodat zijn familie bepaalde zaken voor hem kan regelen.

4.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich betreft de ontvankelijkheid van het klaagschrift op het standpunt gesteld dat het klaagschrift ontvankelijk kan worden verklaard. Met de kennisgeving dient de klager op de hoogte te worden gebracht van een inbeslagname. De officier van justitie ziet geen reden om te twijfelen aan de door de raadsvrouw geschetste gang van zaken.
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de inhoud van het klaagschrift op het standpunt gesteld dat het beklag ongegrond dient te worden verklaard.De mobiele telefoons kunnen niet worden teruggegeven aan de beslagene omdat het Belgische onderzoeksbelang zich hiertegen verzet. Eventuele eerdere mededelingen van een hulpofficier van justitie doen hier niet aan af.

5.Het oordeel van de rechtbank

5.1
De bevoegdheid van de rechtbank
De bevoegdheid van de rechtbank tot kennisneming van het beklag voorwerpen vloeit voort uit artikel 5.4.10, derde lid, juncto artikel 552a, vierde lid, Sv. Nu het gaat om beslag ter uitvoering van een EOB, is het arrondissement van inbeslagneming leidend voor de bevoegdheid van de rechtbank.
5.2
De ontvankelijkheid van klager
Ingevolge artikel 5.4.10 Sv moet een beklag tegen inbeslagname naar aanleiding van een EOB binnen veertien dagen na kennisgeving van het rechtsmiddel worden ingediend bij de rechtbank.
Indien zich de omstandigheid voortdoet dat het Openbaar Ministerie geen kennisgeving aan een belanghebbende heeft gedaan, maar die persoon langs andere weg op de hoogte is geraakt van de uitvoering van een inbeslagname naar aanleiding van een EOB, dient een klaagschrift te worden ingediend binnen veertien dagen nadat zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de belanghebbende met de uitvoering van het EOB bekend is geworden (vgl. HR 6 februari 2024, ECLI:NL:HR:2024:177).
Na de beslaglegging op 25 december 2023 heeft het Openbaar Ministerie op 27 december 2023 aan de raadsvrouw van klager een brief omtrent het beklagrecht naar aanleiding van de inbeslagname verzonden met het verzoek deze brief aan klager te overhandigen. De raadsvrouw heeft op 2 januari 2024 contact gehad met klager en hem op de hoogte gebracht van deze brief. De klager heeft vervolgens binnen de termijn van veertien dagen zijn klaagschrift ingediend bij de rechtbank, zodat hij kan worden ontvangen in zijn beklag.
5.3
De inhoudelijke beoordeling
De rechtbank stelt vast dat de Belgische autoriteiten een EOB hebben uitgevaardigd in het kader van een onderliggend onderzoek in België. Dit EOB is door de officier van justitie erkend en tenuitvoergelegd. In raadkamer heeft de officier nader toegelicht waarom het beslag van de Belgische autoriteiten op de voorwerpen dient voort te duren.
Bij de beoordeling van een klaagschrift dat is ingediend op grond van artikel 5.4.10 lid 1 Sv in verbinding met artikel 552a Sv is het volgende van belang (vgl HR 5 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:511).
Het systeem van het EOB is gestoeld op het beginsel van wederzijdse erkenning. Dat brengt met zich dat de ruimte om af te zien van erkenning en tenuitvoerlegging van een EOB beperkt is. Alleen als één van de in Richtlijn 2014/41/EU opgenomen weigeringsgronden van toepassing is, wordt erkenning en uitvoering van een EOB geweigerd. Het is aan de uitvaardigende staat om te beoordelen of er grond bestaat een EOB uit te vaardigen. Ook is het aan de uitvaardigende staat om te bepalen welke onderzoeksbevoegdheid het meest geschikt is voor de bewijsverkrijging en of de toepassing van die bevoegdheid proportioneel is gelet op de ernst van het strafbare feit. De materiële gronden voor het uitvaardigen van het EOB kunnen alleen in de uitvaardigende staat worden aangevochten.
Bij de behandeling van het klaagschrift dat is ingediend op grond van artikel 5.4.10 lid 1 Sv in verbinding met 552a Sv doet de rechter geen onderzoek naar de gronden voor het uitvaardigen van het EOB, waarvan de uitvoering heeft geleid tot indiening van het klaagschrift. De rechter toetst, mede gelet op artikel 5.4.7 lid 1 Sv, ook niet de proportionaliteit van de inbeslagneming en van de daarop volgende overdracht van voorwerpen die het bewijsmateriaal vormen waarop het EOB betrekking heeft. Het staat wel ter beoordeling aan de rechter of zich – gelet op de artikelen 5.4.3, 5.4.4 en 5.4.6 Sv – een grond voordoet voor het weigeren van de erkenning of de uitvoering van het EOB, dan wel voor uitstel van de erkenning of de uitvoering van het EOB. Daarnaast kan de rechter in voorkomende gevallen ook beoordelen of de bevoegdheid waarmee uitvoering is gegeven aan het EOB, rechtmatig is toegepast. De rechter moet zich daarbij beperken tot een onderzoek naar de formaliteiten waaraan de inbeslagneming moet voldoen. Verweren die raken aan de rechtmatigheid van het voortduren van het beslag moeten, gelet op het beginsel van wederzijdse erkenning, door de rechter van de uitvoerende staat buiten beschouwing worden gelaten.
Bij de beoordeling van een klaagschrift dat betrekking heeft op inbeslagneming op grond van een EOB is – anders dan wanneer het gaat om de beoordeling van een klaagschrift dat betrekking heeft op inbeslagneming die ten behoeve van een Nederlandse strafzaak heeft plaatsgevonden – niet de vraag aan de orde of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert. Aan het systeem van het EOB ligt immers ten grondslag dat met de uitvaardiging van een EOB het belang van strafvordering in de uitvaardigende staat wordt verondersteld aanwezig te zijn.
De rechtbank stelt vast dat de Belgische autoriteiten een EOB hebben uitgevaardigd ten behoeve van de waarheidsvinding in een lopend strafrechtelijk onderzoek. Dit EOB is door de officier van justitie erkend en tenuitvoergelegd.
De inzet van de bevoegdheden is naar Nederlands recht rechtmatig geschied en er doen zich geen weigeringsgronden op grond van artikel 5:4:4 Sv voor.
Hetgeen door klager en zijn raadsvrouw naar voren is gebracht aangaande de persoonlijke belangen bij teruggave van de inbeslaggenomen goederen kan, gelet op het hiervoor overwogene, niet leiden tot gegrond verklaring van het beklag.
Nu de Belgische autoriteiten niet hebben medegedeeld af te zien van het beslag, is er naar het oordeel van de rechtbank dan ook een voortdurend belang van strafvordering. Gelet op vorenstaande moet het beklag ongegrond worden verklaard.
Ten overvloede constateert de rechtbank dat de in artikel 5.4.10, vierde lid, Sv neergelegde wettelijke termijn van dertig dagen om tot een beschikking te komen, is overschreden. Dit heeft echter geen gevolgen voor de beoordeling van het beklag, nu deze krappe termijn - evenals de andere termijnen met betrekking tot het EOB - tot doel heeft de doorlooptijden in de internationale samenwerking te beknotten en niet het borgen van de belangen van individuele betrokkenen.

6.Beslissing

De rechtbank verklaart het beklag ongegrond.
Aldus gedaan te Den Haag door mr. N.F.R de Rooij, rechter, in tegenwoordigheid van B.M. Boxma, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 29 februari 2024.
Deze beslissing is ondertekend door de rechter en de griffier.