ECLI:NL:RBDHA:2024:22665
Rechtbank Den Haag
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Beslissing over beklag ex artikel 552a Sv inzake inbeslagname op basis van Europees Onderzoeksbevel
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 2 mei 2024 uitspraak gedaan over een beklag ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van de klager, geboren in 1979, die zijn belangen liet behartigen door zijn advocaat mr. D.A. Souisa. Het beklag was ingediend naar aanleiding van een Europees Onderzoeksbevel (EOB) van de Poolse autoriteiten, waarbij op 28 februari 2024 beslag was gelegd op verschillende goederen, waaronder telefoons en een geldbedrag van 22.950,- ponden. De klager verzocht om teruggave van deze goederen, maar de rechtbank oordeelde dat het beklag ongegrond was.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de klager tijdig zijn klaagschrift had ingediend, maar dat de Poolse autoriteiten om geheimhouding van het onderzoek hadden verzocht, waardoor de klager niet over het EOB kon beschikken. De officier van justitie, mr. L.T. Bregman, stelde dat de inbeslagname gerechtvaardigd was omdat de goederen als bewijs dienden in het strafrechtelijk onderzoek. De rechtbank oordeelde dat de erkenning en tenuitvoerlegging van het EOB door de officier van justitie rechtmatig was en dat er geen gronden waren om het beklag gegrond te verklaren.
De rechtbank benadrukte dat het systeem van het EOB is gebaseerd op wederzijdse erkenning en dat de rechter niet de inhoudelijke gronden van het EOB kan toetsen. De rechtbank verklaarde het beklag ongegrond, ondanks dat de wettelijke termijn voor de beslissing was overschreden, omdat dit geen gevolgen had voor de beoordeling van het beklag. De beslissing werd ondertekend door de rechter en de griffier.