ECLI:NL:RBDHA:2024:22802

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 september 2024
Publicatiedatum
23 januari 2025
Zaaknummer
NL24.10747
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag van eiser met Iraakse nationaliteit en relatieproblemen in de Koerdische autonome regio

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 13 september 2024, met zaaknummer NL24.10747, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, van Iraakse nationaliteit, heeft op 15 augustus 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft deze aanvraag op 16 februari 2024 afgewezen, stellende dat er een vestigingsalternatief in de Koerdische autonome regio (KAR) bestaat. Eiser heeft echter betoogd dat hij vanwege een stammenconflict en dreiging van zijn relatie met een meisje van de Kosnaw-stam, niet veilig kan terugkeren naar de KAR.

De rechtbank oordeelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de KAR als vestigingsalternatief kan worden tegengeworpen. De rechtbank verwijst naar de wijziging van het beleid per 1 juli 2024, waarbij het onderscheid tussen federaal Irak en de KAR is vervallen. De rechtbank concludeert dat eiser bij terugkeer naar Irak een reëel risico loopt op ernstige schade en dat de minister niet kan stellen dat de KAR voldoet als vestigingsalternatief. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en verleent eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, met de verplichting voor de minister om dit binnen twee weken na de uitspraak te effectueren. Tevens worden de proceskosten van eiser vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.10747

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. H.T. Gerbrandy),
en
de Minister van Asiel en Migratie, als rechtsopvolger van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,de minister
(gemachtigde: mr. A.N. Lammers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Eiser stelt van Iraakse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum]. Hij heeft op 15 augustus 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 16 februari 2024 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
1.1
De rechtbank heeft het beroep op 1 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, R. Hassan als tolk en de gemachtigde van de minister.
1.2
Bij bericht van 2 september 2024 heeft de minister een MOB-melding in het digitale dossier geplaatst, waarbij de minister heeft verzocht het procesbelang te beoordelen. De griffie van de rechtbank heeft vervolgens per abuis een bericht aan de gemachtigde van eiser verstuurd met een verzoek om een reactie, waarop eiser ook heeft gereageerd. De rechtbank stelt evenwel vast dat het onderzoek na de zitting van 1 augustus 2024 is gesloten. Dit betekent dat partijen ook geen nieuwe stukken meer konden indienen. Reeds om die reden zal de rechtbank de MOB-melding, het verzoek van de minister en de reactie daarop van eiser in deze uitspraak buiten beschouwing laten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser had een relatie met [persoon], een meisje dat behoort tot de Kosnaw-stam. Eiser behoort zelf tot de Jaf-stam. Eiser heeft twee keer een huwelijksaanzoek gedaan, maar deze aanzoeken zijn afgewezen vanwege een stammenconflict tussen eisers stam en die van [persoon]. Eiser en [persoon] hebben hun relatie toch voortgezet en eiser heeft [persoon] ontmaagd. Sinds dit bekend is geworden bij de familie van [persoon], zijn zij naar eiser op zoek om hem te vermoorden. Eiser is vervolgens ondergedoken en heeft op 1 augustus 2021 Irak verlaten.
De eerste beroepsprocedure
5. De minister heeft bij besluit van 30 augustus 2022 de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond. Eiser is tegen dat besluit in beroep gegaan. De minister heeft gedurende de beroepsprocedure het standpunt ingenomen dat eisers verklaringen over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst, de relatie met [persoon] en de problemen met de familie van [persoon] geloofwaardig zijn maar dat er een vestigingsalternatief bestaat in de KAR [1] . Bij uitspraak van 20 april 2023 [2] heeft deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, geoordeeld dat de minister onvoldoende zorgvuldig onderzoek heeft gedaan voordat zij het vestigingsalternatief in de KAR aan eiser heeft tegengeworpen. De minister had eiser daarover moeten bevragen en heeft ten onrechte niet getoetst aan paragraaf C7/16.5.2 van de Vc [3] . De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het besluit van 30 augustus 2022 vernietigd en de minister opgedragen om binnen zes weken na de bekendmaking van de uitspraak een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag.
De minister heeft eiser op 13 september 2023 aanvullend gehoord, op 5 januari 2024 een nieuw voornemen uitgebracht en op 16 februari 2024 opnieuw op de asielaanvraag beslist.
Het standpunt van de minister
6. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
  • Identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • Relatie met [persoon];
  • Problemen met de familie van [persoon] behorende tot de Kosnaw-stam.
De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van eiser over deze elementen geloofwaardig zijn, maar dat eiser niet kan worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Eiser heeft aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade zoals bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b van de Vw maar volgens de minister is sprake van een vestigingsalternatief in de KAR gelet op paragraaf C7/16.5.2 van de Vc. De minister acht daarvoor van belang dat eiser heeft verklaard dat hij familieleden (zijn ouders) heeft in de KAR. Daarnaast is eiser etnisch Koerd, spreekt hij de Koerdische taal en is hij afkomstig uit het gebied Kirkuk waar de Koerden een meerderheid vormen. Volgens de minister heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat het voor hem niet mogelijk is om zich in de KAR te vestigen. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat de Kosnaw-stam hem in de KAR kan vinden. De minister heeft de asielaanvraag van eiser daarom afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw [4] .
Het standpunt van eiser
7. Eiser voert aan dat uit de tekst van paragraaf C7/16.5.2 van de Vc volgt dat de daarin genoemde aanknopingspunten cumulatief van aard zijn en de minister ten onrechte aan de hand van één aanknopingspunt het vestigingsalternatief in de KAR heeft tegengeworpen. Immers zijn ook de voorwaarden uit paragraaf C2/3.4 van de Vc cumulatief van aard. Bovendien woonden de ouders van eisers niet in de KAR toen de problemen en de vrees voor schending van artikel 3 van het EVRM zijn ontstaan. Verder acht eiser onvoldoende gemotiveerd welk deel van paragraaf C2/3.4 van de Vc is betrokken bij de beoordeling van het vestigingsalternatief. De minister motiveert ten onrechte niet waarom de omstandigheden dat eiser etnisch Koerd is en afkomstig is uit Kirkuk relevant zijn voor het tegenwerpen van het vestigingsalternatief. Eiser voert verder aan dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiser in de KAR geen risico loopt op een schending van artikel 3 van het EVRM. Eiser heeft een verklaring van de stamoudsten en een verklaring van de Mukhtar overgelegd. Uit de verklaring van de stamoudsten blijkt dat eiser van zijn stam geen bescherming of hulp heeft te verwachten. Uit de verklaring van de Mukhtar uit Kirkuk, Altun Kubri, blijkt dat de Mukhtar niet bereid is om middels de noodzakelijke hervestigingsverklaring aan de Mukhtar in Bogid mee te werken aan hervestiging in de KAR. Uit een rapport van de UNHCR van november 2022 [5] volgt dat medewerking van de Mukhtar een vereiste is voor vestiging vanuit Centraal-Irak naar de KAR. Verder blijkt uit een rapport van het Australische Ministerie van Buitenlandse Zaken en Handel [6] dat er duidelijke aanwijzingen zijn dat eiser vanwege zijn problemen zou kunnen worden achtervolgd naar het voorgestelde gebied van verhuizing, onder meer via stam-, familie- of andere banden. De bekrachtiging van dergelijke normen en praktijken door grote segmenten van de samenleving en de beperkingen van de staat om bescherming te bieden tegen dergelijke misbruiken verzwakken de kans op een geslaagde verplaatsing. De enkele omstandigheid dat eisers ouders in de KAR wonen is gelet hierop onvoldoende om een vestigingsalternatief te kunnen tegenwerpen. Ook in de KAR heeft eiser te vrezen voor eerwraak. Eiser wijst op het rapport van de UNHCR van mei 2019 [7] , een rapport van de Deense Immigratiedienst van november 2018 [8] en de Immigration and Refugee Board of Canada van februari 2016 [9] waaruit volgt dat sprake kan zijn van eerwraak en dat slachtoffers niet terecht kunnen bij instanties of organisaties voor hulp, bescherming of opvang. Eiser voert verder aan dat de minister de verwijzing naar het rapport van de UNHCR van mei 2019 [10] en de verwijzing naar het rapport van de EUAA van juni 2022 [11] onvoldoende in het betreden besluit heeft betrokken. Zo heeft de minister niet gemotiveerd of aan de voorwaarden zoals adequate opvang, toegang tot essentiële diensten en kansen voor levensonderhoud is voldaan en heeft de minister onvoldoende gemotiveerd waarom eiser niet onder de categorie personen valt voor wie de EUAA juist geen vestigingsalternatief ziet weggelegd in de KAR.

De beoordeling van de beroepsgronden

Beleidswijziging binnenlandsvestigingsalternatief in de KAR
8.1
De rechtbank stelt vast dat de minister het beleid waarop zij heeft gebaseerd dat aan eiser een vestigingsalternatief in de KAR kan worden tegengeworpen – paragraaf C7/16.5.2 van de Vc – per 1 juli 2024 heeft gewijzigd. [12]
8.2
In de toelichting op de wijziging van het beleid staat dat uit het ambtsbericht van 3 november 2023 blijkt dat het ook in de KAR in de regel lastig of niet mogelijk is om bescherming in te roepen van autoriteiten en/of internationale organisaties. Daarom komt het onderscheid tussen federaal Irak en de KAR op dit punt te vervallen in het beleid. Dit is aangepast in C7/16.5.1 van de Vc. Gelet op de informatie uit het ambtsbericht is het niet langer nodig specifiek beleid te voeren op het binnenlands beschermingsalternatief voor Irak. Daarom wordt C7/16.5.2 van de Vc geschrapt. [13]
8.3
Uit paragraaf C7/16.5.1 van de Vc volgt thans dat de IND aanneemt dat het voor de vreemdeling afkomstig uit Irak in beginsel niet mogelijk is de bescherming te verkrijgen van de autoriteiten of internationale organisaties in Irak.
Kan eiser terugkeren naar de KAR?
9.1
Ter zitting heeft de minister desgevraagd toegelicht dat, ondanks de beleidswijziging van 1 juli 2024, eiser gelet op zijn individuele omstandigheden kan terugkeren naar de KAR en dat de KAR daarom onveranderlijk als vestigingsalternatief wordt tegengeworpen.
9.2
De rechtbank deelt het standpunt van de minister niet en overweegt als volgt. De minister heeft in het bestreden besluit ten aanzien van het vestigingsalternatief gebruik gemaakt van het toen geldende specifieke landenbeleid inzake Irak. Nu het specifieke landenbeleid is komen te vervallen, gaat de rechtbank uit van het algemene beleid betreffende de bescherming van autoriteiten en beschermingsalternatief. [14]
9.3
De rechtbank is van oordeel dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiser in de KAR veiligheid zou kunnen vinden. De rechtbank acht van belang dat uit het nieuwe beleid en de toelichting daarop juist uitdrukkelijk volgt dat in de KAR geen bescherming kan worden verkregen vanuit de autoriteiten. De KAR wordt daarom in dat opzicht niet langer anders beschouwd dan andere delen van Irak waarvoor de minister juist heeft aangenomen dat eiser een reëel risico loopt op ernstige schade. Het standpunt dat uit eisers individuele omstandigheden zou volgen dat hij toch veilig is in de KAR acht de rechtbank eveneens niet navolgbaar. De minister heeft die omstandigheden ter zitting niet nader toegelicht. De rechtbank begrijpt uit het bestreden besluit dat de minister als individuele omstandigheid betrekt dat eisers ouders in de KAR wonen. Daarnaast heeft de minister in het bestreden besluit en het verweerschrift opgemerkt dat eiser etnisch Koerd is, de Koerdische taal spreekt, hij afkomstig is uit het gebied Kirkuk waar de Koerden een meerderheid vormen en dat hij in 2019 in de KAR heeft gewerkt. De rechtbank ziet echter niet in waarom de enkele omstandigheid dat eisers ouders in de KAR wonen ertoe zou moeten leiden dat eiser in de KAR geen reëel risico zou lopen op ernstige schade. Zo motiveert de minister niet of, en op welke manier, zijn ouders hem bescherming zouden kunnen bieden tegen ernstige schade. Ook de overige genoemde omstandigheden zeggen niets over de veiligheidssituatie voor eiser in de KAR en in hoeverre eiser bescherming zou kunnen inroepen tegen dreiging. Dat eiser Koerd is, en de meerderheid in Kirkuk Koerd zou zijn, is in het geval van eiser niet relevant. Immers, de tegen hem gerichte dreiging is afkomstig van de Khoshnow stam, een eveneens Koerdische stam.
Bovendien staat het standpunt van de minister haaks op de door eiser overgelegde landeninformatie waaruit volgt dat hij vanwege zijn problemen via tribale lijnen kan worden achtervolgd in de KAR. [15] De minister heeft ook niet betwist dat de burgemeester van Erbil deel uitmaakt van de Khoshnaw-stam – de stam voor wie eiser heeft te vrezen. Aldus is ook in dat opzicht aannemelijk dat eiser bij verplaatsing naar de KAR via die tribale lijn kan worden gevonden. De rechtbank ziet dan ook niet in dat eiser bij hervestiging in de KAR niet opnieuw te maken zal krijgen met de dreiging vanwege zijn problemen met de Khoshnaw-stam. Zodoende heeft de minister onvoldoende gemotiveerd dat eiser in de KAR geen risico loopt op vervolging als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag of voor daden als bedoeld in artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b Vw óf toegang heeft tot bescherming als bedoeld in artikel 3.37c van het VV zoals bedoeld in paragraaf C2/3.4 van de Vc.
9.4
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie de minister zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat de KAR voor eiser voldoet als vestigingsalternatief. Het bestreden besluit is onjuist en kan niet in stand blijven. De rechtbank merkt nog op dat de discussie omtrent de verklaring van de Mukhtar niet langer relevant is nu die beroepsgrond enkel relevant zou zijn indien de minister deugdelijk had gemotiveerd dat de KAR zou voldoen als vestigingsalternatief. Dat geldt eveneens voor hetgeen eiser overigens nog heeft aangevoerd.

Conclusie en gevolgen

10. Op grond van artikel 8:41a van de Awb [16] moet de bestuursrechter een geschil zoveel mogelijk definitief beslechten. Uit jurisprudentie van het HvJ EU [17] volgt verder dat wanneer de rechtbank van oordeel is dat zij beschikt over alle daartoe noodzakelijke feitelijke en juridische gegevens, zij de bevoegdheid heeft om na afloop van een volledig en ex nunc onderzoek een bindende uitspraak te doen over de vraag of degene die een rechtsmiddel heeft ingesteld tegen een beslissing tot afwijzing van een verzoek om internationale bescherming, voldoet aan de voorwaarden van richtlijn 2011/95 om internationale bescherming te krijgen. De ten aanzien hiervan door de rechter genomen beslissing, is bindend voor de minister. [18]
11. Hoewel het in beginsel aan de minister is om te beoordelen of een uitspraak van de rechtbank leidt tot de gevraagde vergunning, ziet de rechtbank in dit specifieke geval aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank beschikt over alle noodzakelijke gegevens. De minister heeft reeds aannemelijk geacht dat eiser bij terugkeer naar Irak een reëel risico loopt op ernstige schade en de rechtbank heeft hiervoor geconcludeerd dat het vestigingsalternatief in de KAR niet voldoet. De rechtbank ziet verder geen redenen die aan toewijzing van de aanvraag in de weg zouden staan. Om die reden ziet de rechtbank geen andere mogelijkheid dan met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb, zelf in de zaak te voorzien en tegen de achtergrond van het bepaalde in artikel 31, vijfde lid van de Vw een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, onder b van de Vw te verlenen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om aan eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, binnen een termijn van twee weken na de bekendmaking van deze uitspraak.
12. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 16 februari 2024;
  • draagt de minister op om aan eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, binnen een termijn van twee weken na de bekendmaking van deze uitspraak;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.J. Thurlings-Rassa, rechter, in aanwezigheid van
mr. C.L.M. Celie, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De Koerdisch Autonome Regio
2.Zaaknummer NL22.19171
3.Vreemdelingencirculaire 2000
4.Vreemdelingenwet 2000
5.UNHCR, “UN High Commissioner for Refugees: Relevant Country of Origin Information to Assist with the Application of UNHCR's Country Guidance on Iraq; Ability of Iraqis to Legally Access and Settle Durably in Proposed Areas of Internal Relocation”, november 2022
6.Australian Government, Department of Foreign Affairs and Trade: “DFAT Country Information Report Iraq”, 16 January 2023
7.UNHCR “UN High Commissioner for Refugees: International Protection Considerations with Regard to People Fleeing the Republic of Iraq”, mei 2019.
8.Danish Immigration Service, “Kurdistan Region of Iraq (KRI) Women and men in honour- related conflicts”, november 2018
9.Immigration and Refugee Board of Canada, “Iraq: Honour-based violence in the Kurdistan region; state protection and support services available to victims”, februari 2016.
10.UNHCR, “International Protection Considerations with Regard to People Fleeing the Republic of Iraq”, mei 2019
11.EUAA, “Country Guidance: Iraq' represents Member States”, 29 juni 2022
12.Staatscourant 2024, 19165
13.Staatscourant 2024 nr. 19165, p. 79 en 80
14.Paragraaf C2/3.4 van de Vc
15.Zie de hiervoor genoemde informatie van de Australian Government, Department of Foreign Affairs and Trade
16.Algemene wet bestuursrecht
17.Hof van Justitie van de Europese Unie
18.Zie bijvoorbeeld HvJ EU van 29 juli 2019, ECLI:EU:C:2019:626 (Torubarov), r.o. 65 en 66 en HvJ EU van 8 februari 2024, ECLI:EU:C:2024:122 (A.A), r.o. 62.