ECLI:NL:RBDHA:2024:22834

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 maart 2024
Publicatiedatum
27 januari 2025
Zaaknummer
EOB-1-2023046169
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over beklag ex artikel 552a Sv inzake inbeslagname van mobiele telefoon in het kader van Europees Onderzoeksbevel

Op 28 maart 2024 heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin een beklag werd ingediend door een klager over de inbeslagname van zijn mobiele telefoon, merk Samsung, type Galaxy S21. Deze inbeslagname vond plaats op 1 januari 2024 naar aanleiding van een Europees Onderzoeksbevel (EOB) van de Duitse autoriteiten. De klager, geboren in 1982, had op 25 januari 2024 een beklag ingediend bij de rechtbank, waarin hij verzocht om teruggave van de in beslag genomen telefoon. De rechtbank heeft op 14 maart 2024 de zaak behandeld in raadkamer, waarbij de klager niet aanwezig was, maar vertegenwoordigd werd door zijn advocaten, mr. P.J. Draijer en mr. L.E.F. Pietersen. De officier van justitie, mr. S. van Brakel, was ook aanwezig en heeft het standpunt van het openbaar ministerie toegelicht.

De klager stelde dat de doorzoeking en inbeslagname onrechtmatig waren, omdat het adres waar de doorzoeking plaatsvond niet in het EOB was genoemd. De officier van justitie verdedigde de rechtmatigheid van de inbeslagname, stellende dat de doorzoeking gericht was op de statutaire adressen van twee bedrijven en dat de klager als getuige was gehoord, wat leidde tot de inbeslagname van zijn telefoon. De rechtbank oordeelde dat de klager niet ontvankelijk was in zijn beklag voor zover het de fysiek in beslaggenomen goederen betrof, omdat deze inmiddels waren geretourneerd. De rechtbank verklaarde het beklag ongegrond, maar merkte op dat de wettelijke termijn voor het doen van uitspraak was overschreden, zonder dat dit gevolgen had voor de beoordeling van het beklag.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK DEN HAAG
Strafrecht
Diasnummer: EOB-1-2023046169 Raadkamernummer: 24-002404
Beslissing van de rechtbank Den Haag, enkelvoudige raadkamer in strafzaken, op het beklag ex artikel 552a juncto artikel 5.4.10 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[klager] ,
geboren op [geboortedatum] 1982,
voor deze zaak woonplaats kiezende op het kantoor van zijn raadslieden mr. P.J. Draijer en mr. L.E.F. Pietersen,
De Lairessestraat 153
1075 HK Amsterdam hierna: de klager.
1.
Inleiding
Naar aanleiding van een Europees Onderzoeksbevel (hierna: EOB) van de Duitse autoriteiten, is in het kader van een strafrechtelijk onderzoek op 1 1 januari 2024 aan de [adres] te [plaatsnaam] beslag gelegd op het volgende goed:
Mobiele telefoon, merk Samsung, type Galaxy S21
De klager heeft op 25 januari 2024 bij deze rechtbank beiden een beklag ex artikel 552a Sv ingediend, strekkende tot teruggave van voormelde goed. De rechtbank heeft op 11 maart 2023 een aanvulling ontvangen op het voornoemd beklagschrift.

2.De procedure in raadkamer

De rechtbank heeft dit beklag op 14 maart 2024 in raadkamer behandeld en heeft kennis genomen van het dossier met bovengenoemd diasnummer.
De officier van justitie heeft op 24 januari 2024 klaagsters een afschrift van voornoemd EOB verstrekt inclusief onderliggende stukken.
De klager is niet verschenen, hoewel hij goed is opgeroepen. Aanwezig waren zijn advocaten mrs. P.J. Draijer en L.E.F. Pietersen.
De officier van justitie, mr. S. van Brakel, is gehoord.

3.Het standpunt van_klager

De advocaat van klager licht toe dat het beklag thans nog slechts ziet op de
imagegemaakt van de inbeslaggenomen telefoon. De telefoon zelf is inmiddels geretourneerd aan klager. De advocaat van klager stelt primair dat er sprake is van een onrechtmatige doorzoeking en daarmee een onrechtmatige inbeslagname. Het adres waarop de doorzoeking heeft plaatsgevonden, [adres] te [plaatsnaam] , wordt niet genoemd in het EOB als één van de te doorzoeken adressen. De doorzoeking valt daarmee buiten de reikwijdte van het
EOB. Ook klager wordt niet genoemd in het EOB en valt daarom evenmin binnen de reikwijdte van het EOB. Het is onduidelijk waarom klager is gehoord als getuige. [klager] is anders dan geverbaliseerd niet betrokken bij de im- en export van [bedrijfsnaam 1] B.V., maar bij [bedrijfsnaam 2] B.V.
Subsidiair voert zij aan dat alle in beslaggenomen gegevens privégegevens en informatie ten aanzien van derden betreffen en daarmee niet onder de reikwijdte van het EOB vallen. De inbeslaggenomen gegevens betreffen niet de correspondentie, e-mails en gegevensdragers 'die in verband staan' met factureringen aan de in het EOB genoemde Duitse ondernemingen. Deze gegevens betreffen daarmee niet het bewijsmateriaal waarop het EOB betrekking heeft en evenmin het bewijsmateriaal dat de uitvaardigende autoriteit met het EOB beoogt te verkrijgen.

4.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het EOB onder andere ziet op de doorzoeking van [bedrijfsnaam 3] B.V. en [bedrijfsnaam 1] B.V. Ze licht toe dat de doorzoekingen waren gericht op de statutaire adressen van deze twee bedrijven. Op beide adressen werd echter aangegeven dat de bedrijfsadministratie, welke het doel was van de doorzoeking, in [plaatsnaam] lag. Er is daarom beslist om door te stappen naar de lndustrieweg in [plaatsnaam] . Nu dit een bedrijfspand betrof heeft de officier van justitie - en niet de rechter-commissaris - de beslissing genomen daar een doorzoeking te openen.
Gelet op de uitlatingen van de heer [klager] tegen de hulpofficier betreffende zijn rol bij [bedrijfsnaam 1] B.V. is hij gehoord als getuige en is zijn telefoon in beslaggenomen.
Van zijn telefoon is een
imagegemaakt.

5.Het oordeel van de rechtbank

5.1
De bevoegdheid van de rechtbank tot kennisneming van het beklag voorwerpen vloeit voort uit artikel 5.4.10, derde lid, juncto artikel 552a, vierde lid, Sv. Nu het gaat om beslag ter uitvoering van een EOB, is het arrondissement van inbeslagneming leidend voor de bevoegdheid van de rechtbank.
5.2
De ontvankelijkheid van klager
De rechtbank merkt op dat het fysiek in beslaggenomen voorwerp is geretourneerd aan klager. Klager kan derhalve niet worden ontvangen in een klacht over de inbeslagname van dit goed en evenmin niet in het doen van een beklag tegen kennisneming en gebruik van gegevens die zijn ontleend aan de inbeslaggenomen voorwerpen. Artikel 552a, eerste lid, Sv voorziet echter ook in het doen van beklag over de kennisneming of het gebruik van gegevens, opgeslagen, verwerkt of overgedragen doormiddel van een geautomatiseerd werk en vastgelegd bij een onderzoek in zodanig werk. (vgl
HR24 januari 2017, ECLl:NL:HR2017:71).
In raadkamer heeft de officier van justitie toegelicht dat van voormelde gegevensdrager een
imageis gemaakt. Deze gegevens dienen bezien te worden als gegevens vastgelegd bij een onderzoek in een geautomatiseerd werk waartegen beklag over kennisneming of gebruik hiervan open staat ex artikel 552a Sv.
Ingevolge artikel 5.4.10 Sv moet een beklag tegen inbeslagname naar aanleiding van een EOB binnen veertien dagen na kennisgeving van het rechtsmiddel worden ingediend bij de rechtbank.
Op 12 januari 2024 is de telefoon teruggegeven aan klager. Klager heeft getekend voor ontvangst. De klager heeft vervolgens binnen de tennijn van veertien dagen zijn klaagschrift ingediend bij de rechtbank, zodat hij kan worden ontvangen in zijn beklag.
5.3
De inhoudelijke beoordeling
Bij de beoordeling van een klaagschrift dat is ingediend op grond van artikel 5.4.10 lid 1 Sv in verbinding met artikel 552a Sv is het volgende van belang (vgl
HR5 april 2022, ECLl:NL:HR:2022:511).
Het systeem van het EOB is gestoeld op het beginsel van wederzijdse erkenning. Dat brengt met zich dat de ruimte om af te zien van erkenning en tenuitvoerlegging van
een EOB beperkt is. Alleen als één van de in Richtlijn 2014/41/EU opgenomen weigeringsgronden van toepassing is, wordt erkenning en uitvoering van
een EOB geweigerd. Het is aan de uitvaardigende staat om te beoordelen of er grond bestaat een EOB uit te vaardigen. Het is ook aan de uitvaardigende staat om te bepalen welke onderzoeksbevoegdheid het meest geschikt is voor de bewijsverkrijging en of de toepassing van die bevoegdheid proportioneel is gelet op de ernst van het strafbare feit. De materiële gronden voor het uitvaardigen van het EOB kunnen alleen in de uitvaardigende staat worden aangevochten.
Bij de behandeling van het klaagschrift dat is ingediend op grond van artikel 5.4.10 lid I Sv in verbinding met 552a Sv doet de rechter dan ook geen onderzoek naar de gronden voor het uitvaardigen van het EOB, waarvan de uitvoering heeft geleid tot indiening van
het klaagschrift. De rechter toetst, mede gelet op artikel 5.4.7 lid I Sv, ook niet de proportionaliteit van de inbeslagneming en van de daarop volgende overdracht van
• voorwerpen die het bewijsmateriaal vannen waarop het EOB betrekking heeft. Het staat wel ter beoordeling aan de rechter of zich - gelet op de artikelen 5.4.3, 5.4.4 en 5.4.6 Sv - een grond voordoet voor het weigeren van de erkenning of de uitvoering van het EOB, dan wel voor uitstel van de erkenning of de uitvoering van het EOB. Daarnaast kan de rechter in voorkomende gevallen ook beoordelen of de bevoegdheid waarmee uitvoering is gegeven aan het EOB, rechtmatig is toegepast. De rechter moet zich daarbij beperken tot
een onderzoek naar de formaliteiten waaraan de inbeslagneming moet voldoen. Verweren die raken aan de rechtmatigheid van het voortduren van het beslag moeten, gelet op het beginsel van wederzijdse erkenning, door de rechter van de uitvoerende staat buiten beschouwing worden gelaten.
De rechtbank stelt vast dat de Duitse autoriteiten een EOB hebben uitgevaardigd ten behoeve van de waarheidsvinding in het kader van een onderliggend opsporingsonderzoek in Duitsland. Dit EOB is door de officier van justitie erkend en tenuitvoergelegd.
Er doen zich geen weigeringsgronden als bedoeld in artikel 5.4.4 Sv voor.
Uit artikel 9 van Richtlijn 2014/41/EU ziende op het EOB volgt dat 'de uitvoerende autoriteit ( ) zorgt voor de tenuitvoerlegging ervan op dezelfde wijze en onder dezelfde
voorwaarden als waren de betrokken onderzoeksmaatregelen bevolen door een autoriteit van de uitvoerende staat,' Deze bepaling is vastgelegd in artikel 5.4.7 Sv.
Uit het schriftelijke stuk van de officier van justitie waarin zij de doorzoekingen nader toelicht
(bijlage 1)en welke zij op zitting aan de advocaten heeft overhandigd, volgt dat klager zelf tegenover de hulpofficier van justitie heeft aangegeven dat hij zorgdraagt voor de im- en export van [bedrijfsnaam 1] B.V. Anders dan de advocaat betoogt is daarmee de
inbeslagname van zijn telefoon naar Nederlands recht rechtmatig geschied. Daarbij is gebruik gemaakt van de bevoegdheid als neergelegd in artikel 94 Sv en 96a Sv.
In raadkamer heeft de officier van justitie nader toegelicht dat alle gegevensdragers op gelijksoortige wijze werden doorzocht, namelijk op de in het EOB genoemde zoektermen waarna er een image werd gemaakt. De rechtbank concludeert dat de inbeslaggenomen gegevens de gegevens betreffen waarop het EOB betrekking heeft en die de uitvaardigende autoriteit met dit bevel beoogt te verkrijgen. Het is niet aan de rechter om mede gelet op artikel 5.4.7 lid I Sv, de proportionaliteit van de inbeslagneming en van de daarop volgende overdracht van voorwerpen die het bewijsmateriaal vormen waarop het EOB betrekking heeft, te toetsen (vgl. HR 23 juni 2020, ECLl:NL:HR:2020:1107).
Nu de Duitse autoriteiten niet hebben medegedeeld af te zien van het beslag, is er naar het oordeel van de rechtbank dan ook een voortdurend belang van strafvordering.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het klaagschrift ongegrond verklaren.
Ten overvloede constateert de rechtbank dat de in artikel 5.4.10, vierde lid, Sv neergelegde wettelijke termijn van dertig dagen om tot een beschikking te komen, is overschreden. Dit heeft echter geen gevolgen voor de beoordeling van het beklag, nu deze krappe termijn - evenals de andere termijnen met betrekking tot het EOB - tot doel heeft de doorlooptijden in de internationale samenwerking te beknotten en niet het borgen van de belangen van individuele betrokkenen.

6.Beslissing

De rechtbank verklaart het beklag niet ontvankelijk voor zover het ziet op de fysiek in beslaggenomen goederen en voor het overige ongegrond.
Aldus gedaan te Den Haag door mr. E.A.G.M. van Rens, rechter, in tegenwoordigheid van mr. D.G. Lammerts van Bueren en B.M. Boxma, griffiers, en uitgesproken ter openbare zitting van 28 maart 2024.
Deze beslissing is ondertekend door de rechter en de griffiers.