ECLI:NL:RBDHA:2024:22835

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 maart 2024
Publicatiedatum
27 januari 2025
Zaaknummer
EOB-1-2023046 l 69
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over beklag ex artikel 552a Sv inzake inbeslagname van een iPhone in het kader van een Europees Onderzoeksbevel

Op 28 maart 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin een beklag werd ingediend door een klager over de inbeslagname van zijn iPhone 15 Pro. Deze inbeslagname vond plaats op 11 januari 2024 in het kader van een Europees Onderzoeksbevel (EOB) van de Duitse autoriteiten. Klager, vertegenwoordigd door zijn raadslieden mr. P.J. Draijer en mr. L.E.F. Pietersen, stelde dat hij niet op de hoogte was gesteld van de inbeslagname en dat hij daarom zijn beklag niet tijdig had kunnen indienen. De rechtbank heeft op 14 maart 2024 de zaak behandeld, waarbij de klager niet aanwezig was, maar zijn raadslieden en de officier van justitie, mr. S. van Brakel, wel aanwezig waren.

De rechtbank oordeelde dat de klager niet-ontvankelijk was in zijn beklag, omdat hij zijn klaagschrift meer dan veertien dagen na de kennisgeving van de inbeslagname had ingediend. De rechtbank stelde vast dat klager op andere manieren op de hoogte was geraakt van de inbeslagname, onder andere door een ontvangstbewijs dat op 19 januari 2024 was verzonden. De rechtbank concludeerde dat de termijn voor het indienen van het beklag was overschreden en verklaarde de klager niet-ontvankelijk in zijn verzoek. De beslissing werd genomen door mr. E.A.G.M. van Rens, in aanwezigheid van griffiers mr. D.G. Lammerts van Bueren en B.M. Boxma, en werd openbaar uitgesproken op 28 maart 2024.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK DEN HAAG
Strafrecht
Diasnummer: EOB-1-2023046 l 69 Raadkamernummer: 24-006223
Beslissing van de rechtbank Den Haag, enkelvoudige raadkamer in strafzaken, op het beklag ex artikel 552a juncto artikel 5.4.10 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[klager] ,
voor deze zaak woonplaats kiezende op het kantoor van zijn raadslieden mr. P.J. Draijer en mr. L.E.F. Pietersen,
De Lairessestraat 153 l 075 HK Amsterdam
hierna: klager.

1.Inleiding

Naar aanleiding van een Europees Onderzoeksbevel (hierna: EOB) van de Duitse autoriteiten, is in het kader van een strafrechtelijk onderzoek op l l januari 2024 beslag gelegd op een iPhone 15 Pro.
Klager heeft op 8 maart 2024 bij deze rechtbank een beklag ex artikel 552a Sv ingediend, strekkende tot teruggave van voormelde goederen.

2.De procedure in raadkamer

De rechtbank heeft dit beklag op 14 maart 2024 in raadkamer behandeld en heeft kennis genomen van het dossier met bovengenoemd diasnummer.
Klager is niet verschenen. Aanwezig waren zijn raadslieden, mrs. P.J. Draijer en L.E.F. Pietersen,
De officier van justitie, mr. S. van Brakel, is gehoord.

3.Het standpunt van klager

De raadslieden van klager hebben zich op het standpunt gesteld dat het klaagschrift ontvankelijk en gegrond moet worden verklaard. Klager heeft geen kennisgeving van inbeslagname ontvangen en had daarom geen kennis van zijn beklagrecht. Uit de stukken die de raadslieden ontvingen op 28 februari 2024 bleek dat de telefoon van klager in beslag was genomen.

4.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beklag ongegrond moet worden verklaard. De officier van justitie voert aan dat de telefoon niet is uitgelezen en op 12 januari 2024 is geretourneerd aan klager.

5.Het oordeel van de rechtbank

5.1
De bevoegdheid van de rechtbank
De bevoegdheid van de rechtbank tot kennisneming van het beklag voorwerpen vloeit voort uit artikel 5.4.10, derde lid,juncto artikel 552a, vierde lid, Sv. Nu het gaat om beslag ter uitvoering van een EOB, is het arrondissement van inbeslagneming leidend voor de bevoegdheid van de rechtbank.
5.2
De ontvankelijkheid van klager
Ingevolge artikel 5.4.10 Sv moet een beklag tegen inbeslagname naar aanleiding van een EOB binnen veertien dagen na kennisgeving van het rechtsmiddel worden ingediend bij de rechtbank.
Indien zich de omstandigheid voortdoet dat het Openbaar Ministerie geen kennisgeving aan een belanghebbende heeft gedaan, maar die persoon langs andere weg op de hoogte is geraakt van de uitvoering van een inbeslagname naar aanleiding van een EOB, dient een klaagschrift te worden ingediend binnen veertien dagen nadat zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de belanghebbende met de uitvoering van het EOB bekend is geworden (vgl.
HR6 februari 2024, ECLI:NL:HR:2024:177).
Na de beslaglegging op 11 januari 2024 in het bijzijn van klager, is de iPhone op 12 januari 2024 na overleg met klager geretourneerd aan [naam] . Op 19 januari 2024 is de beslaglijst verstrekt door een ontvangstbewijs middels PostNL op het adres van klager.
Hieruit volgt dat zich meerdere omstandigheden hebben voorgedaan waaruit voortvloeit dat klager langs andere weg dan via een kennisgeving door het Openbaar Ministerie op de hoogte is geraakt van de uitvoering van de inbeslagname naar aanleiding van het EOB.
Klager heeft vervolgens pas op 8 maart 2024 en mitsdien ruim buiten de termijn van veertien dagen zijn klaagschrift ingediend bij de rechtbank, zodat hij niet kan worden ontvangen in zijn beklag.

6.Beslissing

De rechtbank verklaart de klager niet-ontvankelijk in zijn beklag.
Aldus gedaan te Den Haag door mr. E.A.G.M. van Rens, rechter, in tegenwoordigheid van mr. D.G. Lammerts van Bueren, en B.M. Boxma, griffiers, en uitgesproken ter openbare zitting van 28 maart 2024.
Deze beslissing is ondertekend door de rechter en de griffiers.