Uitspraak
1.Inleiding
2.De procedure in raadkamer
3.Het standpunt van klager
4.Het standpunt van de officier van justitie
5.Het oordeel van de rechtbank
HR6 februari 2024, ECLI:NL:HR:2024:177).
Rechtbank Den Haag
Op 28 maart 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin een beklag werd ingediend door een klager over de inbeslagname van zijn iPhone 15 Pro. Deze inbeslagname vond plaats op 11 januari 2024 in het kader van een Europees Onderzoeksbevel (EOB) van de Duitse autoriteiten. Klager, vertegenwoordigd door zijn raadslieden mr. P.J. Draijer en mr. L.E.F. Pietersen, stelde dat hij niet op de hoogte was gesteld van de inbeslagname en dat hij daarom zijn beklag niet tijdig had kunnen indienen. De rechtbank heeft op 14 maart 2024 de zaak behandeld, waarbij de klager niet aanwezig was, maar zijn raadslieden en de officier van justitie, mr. S. van Brakel, wel aanwezig waren.
De rechtbank oordeelde dat de klager niet-ontvankelijk was in zijn beklag, omdat hij zijn klaagschrift meer dan veertien dagen na de kennisgeving van de inbeslagname had ingediend. De rechtbank stelde vast dat klager op andere manieren op de hoogte was geraakt van de inbeslagname, onder andere door een ontvangstbewijs dat op 19 januari 2024 was verzonden. De rechtbank concludeerde dat de termijn voor het indienen van het beklag was overschreden en verklaarde de klager niet-ontvankelijk in zijn verzoek. De beslissing werd genomen door mr. E.A.G.M. van Rens, in aanwezigheid van griffiers mr. D.G. Lammerts van Bueren en B.M. Boxma, en werd openbaar uitgesproken op 28 maart 2024.