ECLI:NL:RBDHA:2024:22837

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 januari 2024
Publicatiedatum
27 januari 2025
Zaaknummer
EOB-1-2022105562
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over beklag ex artikel 552a Sv inzake inbeslagname van goederen in het kader van een Europees Onderzoeksbevel

Op 4 januari 2024 heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin een klaagster, geboren in 2003, een beklag heeft ingediend tegen de inbeslagname van verschillende goederen. Deze inbeslagname vond plaats op 28 november 2023 naar aanleiding van een Europees Onderzoeksbevel (EOB) van de Belgische autoriteiten. De klaagster verzocht om teruggave van de in beslag genomen goederen, waaronder smartphones, laptops, handtassen en zonnebrillen. De rechtbank heeft op 21 december 2023 de zaak behandeld, waarbij de klaagster niet aanwezig was, maar vertegenwoordigd werd door haar advocaat. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beklag ongegrond moet worden verklaard, omdat de Belgische autoriteiten om de overdracht van de goederen hebben gevraagd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de klaagster ontvankelijk is in haar beklag, aangezien zij tijdig haar klaagschrift heeft ingediend. De rechtbank heeft echter ook geoordeeld dat de inbeslaggenomen goederen bewijsmateriaal betreffen dat onder het EOB valt. De rechtbank heeft benadrukt dat het systeem van het EOB is gebaseerd op wederzijdse erkenning en dat de rechter niet kan ingaan op de materiële gronden voor het uitvaardigen van het EOB. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen weigeringsgronden zijn voor de erkenning en uitvoering van het EOB en dat de inbeslagname rechtmatig is geschied. Daarom heeft de rechtbank het beklag ongegrond verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Diasnummer: EOB-1-2022105562
Raadkamernummer: 23-030628
Beslissing van de rechtbank Den Haag, enkelvoudige raadkamer in strafzaken, op het beklag ex artikel 552a juncto artikel 5.4.10 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[klaagster] ,
geboren [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] ,
adres: [adres] , [postcode] [woonplaats] ,
voor deze zaak woonplaats kiezende op het kantoor van haar advocaat mr. L.R. Rommy.
hierna: de klaagster

1.Inleiding

Naar aanleiding van een Europees Onderzoeksbevel (hierna: EOB) van de Belgische autoriteiten, is in het kader van een strafrechtelijk onderzoek op 28 november 2023 beslag gelegd op:
- Iphone 14/15 met oplader in faradayzak;
- Laptop;
- Zonnebril Dior met bijpassend hoesje;
- IPhone 13;
- Handtas Louis Vuitton, zwart;
- IPhone 12;
- USB-stick 32 GB;
- Christian Dior zonnebril in hoes wit/lichtblauw;
- Christian Dior zonnebril in hoes zwart;
- Chanel zonnebril in hoes zwart;
- Handtas Fendi bruin en goudkleurig;
- USB-stick 128 GB;
- Schoenen sneakers Louis Vuitton zwart/bruin;
- IPad groot met beschadiging;
- IPad mini;
- Portemonnee met pasjes.
De klaagster heeft op 11 december 2023 bij deze rechtbank een beklag ex artikel 552a Sv ingediend, strekkende tot teruggave van voormelde goederen.

2.De procedure in raadkamer

De rechtbank heeft dit beklag op 21 december 2023 in raadkamer behandeld en heeft kennisgenomen van het dossier met bovengenoemd EOB-nummer.
De Belgische autoriteiten hebben in de aanhef van het door hen uitgevaardigde EOB verzocht om geheimhouding van het onderliggende onderzoek. Het EOB en de onderliggende stukken zijn daarom niet verstrekt aan de klager.
De klaagster is niet verschenen, hoewel zij goed is opgeroepen. Aanwezig was mr. M.G. Eckhardt, namens haar advocaat mr L.R. Rommy.
De officier van justitie, mr. L.T. Bregman, is gehoord.

3.Het standpunt van klager

Klaagster stelt zich op het standpunt dat, voor zover grondslag heeft bestaan voor inbeslagname van de goederen, deze grondslag thans niet meer aanwezig is. Niet valt in te zien op welke wijze de goederen kunnen bijdragen aan waarheidsvinding ten aanzien van een strafrechtelijk onderzoek in België. Klaagster beschikt niet over het EOB. Zij stelt zich evenwel op het standpunt dat de inbeslaggenomen voorwerpen geen bewijsmateriaal betreffen waarop het EOB betrekking heeft en waarvan het nodig is dat de Belgische autoriteiten deze voorwerpen verkrijgen.

4.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beklag ongegrond moet worden verklaard. Hiertoe is aangevoerd dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave, nu de Belgische autoriteiten om overdracht van de goederen hebben gevraagd.

5.Het oordeel van de rechtbank

5.1
De bevoegdheid van de rechtbank
De bevoegdheid van de rechtbank tot kennisneming van het beklag vloeit voort uit artikel
552a, vierde lid, Sv.Er is hier te lande geen vervolging ingesteld tegen de klaagster, zodat bevoegd is de rechtbank van het arrondissement binnen hetwelk de inbeslagneming is geschied, zijnde Den Haag.
5.2
De ontvankelijkheid van klager
Ingevolge artikel 5.4.10 Sv moet een beklag tegen inbeslagname naar aanleiding van een EOB binnen veertien dagen na kennisgeving van het rechtsmiddel worden ingediend bij de rechtbank.
Na de doorzoeking en beslaglegging op 28 november 2023 heeft klaagster op 11 december 2023 haar klaagschrift ingediend bij de rechtbank, zodat zij kan worden ontvangen in haar beklag.
5.3
De inhoudelijke beoordeling
De rechtbank stelt vast dat de Belgische autoriteiten een EOB hebben uitgevaardigd in het kader van een onderliggend onderzoek in België. De Belgische autoriteiten hebben in de aanhef van het door hen uitgevaardigde EOB verzocht om geheimhouding van het onderliggende onderzoek. Het EOB en de onderliggende stukken zijn daarom niet verstrekt aan klaagster.
Bij de beoordeling van een klaagschrift dat is ingediend op grond van artikel 5.4.10 lid 1 Sv in verbinding met artikel 552a Sv is het volgende van belang (vgl HR 5 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:511).
Het systeem van het EOB is gestoeld op het beginsel van wederzijdse erkenning. Dat brengt met zich dat de ruimte om af te zien van erkenning en tenuitvoerlegging van een EOB beperkt is. Alleen als één van de in Richtlijn 2014/41/EU opgenomen weigeringsgronden van toepassing is, wordt erkenning en uitvoering van een EOB geweigerd. Het is aan de uitvaardigende staat om te beoordelen of er grond bestaat een EOB uit te vaardigen. Ook is het aan de uitvaardigende staat om te bepalen welke onderzoeksbevoegdheid het meest geschikt is voor de bewijsverkrijging en of de toepassing van die bevoegdheid proportioneel is gelet op de ernst van het strafbare feit. De materiële gronden voor het uitvaardigen van het EOB kunnen alleen in de uitvaardigende staat worden aangevochten.
Bij de behandeling van het klaagschrift dat is ingediend op grond van artikel 5.4.10 lid 1 Sv in verbinding met 552a Sv doet de rechter geen onderzoek naar de gronden voor het uitvaardigen van het EOB, waarvan de uitvoering heeft geleid tot indiening van het klaagschrift. De rechter toetst, mede gelet op artikel 5.4.7 lid 1 Sv, ook niet de proportionaliteit van de inbeslagneming en van de daarop volgende overdracht van voorwerpen die het bewijsmateriaal vormen waarop het EOB betrekking heeft. Het staat wel ter beoordeling aan de rechter of zich – gelet op de artikelen 5.4.3, 5.4.4 en 5.4.6 Sv – een grond voordoet voor het weigeren van de erkenning of de uitvoering van het EOB, dan wel voor uitstel van de erkenning of de uitvoering van het EOB. Daarnaast kan de rechter in voorkomende gevallen ook beoordelen of de bevoegdheid waarmee uitvoering is gegeven aan het EOB, rechtmatig is toegepast. De rechter moet zich daarbij beperken tot een onderzoek naar de formaliteiten waaraan de inbeslagneming moet voldoen. Verweren die raken aan de rechtmatigheid van het voortduren van het beslag moeten, gelet op het beginsel van wederzijdse erkenning, door de rechter van de uitvoerende staat buiten beschouwing worden gelaten.
Bij de beoordeling van een klaagschrift dat betrekking heeft op inbeslagneming op grond van een EOB is – anders dan wanneer het gaat om de beoordeling van een klaagschrift dat betrekking heeft op inbeslagneming die ten behoeve van een Nederlandse strafzaak heeft plaatsgevonden – niet de vraag aan de orde of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert. Aan het systeem van het EOB ligt immers ten grondslag dat met de uitvaardiging van een EOB het belang van strafvordering in de uitvaardigende staat wordt verondersteld aanwezig te zijn.
De rechtbank stelt vast dat de Belgische autoriteiten een EOB hebben uitgevaardigd ten behoeve van de waarheidsvinding. Dit EOB is door de officier van justitie erkend en tenuitvoergelegd. De rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank heeft de daarop gestoelde vordering tot doorzoeking toegewezen en de huiszoeking en in beslagname is onder haar verantwoordelijkheid geschiedt. De inzet van de bevoegdheden is daarmee naar Nederlands recht rechtmatig geschied. Er doen zich geen weigeringsgronden in de zin van artikel 5.4.4. Sv voor.
Volgens klaagster kunnen de goederen niet onder het EOB vallen omdat ze niet van waarde kunnen zijn voor het strafrechtelijk onderzoek in België. De rechtbank constateert dat de inbeslaggenomen voorwerpen bewijsmateriaal betreffen waarop het EOB betrekking heeft en die de Belgische autoriteiten met het bevel ook beoogden te verkrijgen. Dat geldt ook voor de handtassen, zonnebrillen en schoenen.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het klaagschrift, gericht tegen het beslag dat is gelegd ter uitvoering van het EOB ongegrond verklaren.

6.Beslissing

De rechtbank verklaart het beklag ongegrond.
Aldus gedaan te Den Haag door mr. E.A.G.M. van Rens, rechter, in tegenwoordigheid van B.M. Boxma en R.O. Hollander, griffiers, op 4 januari 2024.
Deze beslissing is ondertekend door de rechter en de griffiers.