Op 4 januari 2024 heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin een klaagster, geboren in 2003, een beklag heeft ingediend tegen de inbeslagname van verschillende goederen. Deze inbeslagname vond plaats op 28 november 2023 naar aanleiding van een Europees Onderzoeksbevel (EOB) van de Belgische autoriteiten. De klaagster verzocht om teruggave van de in beslag genomen goederen, waaronder smartphones, laptops, handtassen en zonnebrillen. De rechtbank heeft op 21 december 2023 de zaak behandeld, waarbij de klaagster niet aanwezig was, maar vertegenwoordigd werd door haar advocaat. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beklag ongegrond moet worden verklaard, omdat de Belgische autoriteiten om de overdracht van de goederen hebben gevraagd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de klaagster ontvankelijk is in haar beklag, aangezien zij tijdig haar klaagschrift heeft ingediend. De rechtbank heeft echter ook geoordeeld dat de inbeslaggenomen goederen bewijsmateriaal betreffen dat onder het EOB valt. De rechtbank heeft benadrukt dat het systeem van het EOB is gebaseerd op wederzijdse erkenning en dat de rechter niet kan ingaan op de materiële gronden voor het uitvaardigen van het EOB. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen weigeringsgronden zijn voor de erkenning en uitvoering van het EOB en dat de inbeslagname rechtmatig is geschied. Daarom heeft de rechtbank het beklag ongegrond verklaard.