ECLI:NL:RBDHA:2024:22866

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juli 2024
Publicatiedatum
28 januari 2025
Zaaknummer
C/09/652501 / HA ZA 23-728
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Misbruik van omstandigheden bij echtscheidingsconvenant en afstandsverklaring

In deze zaak gaat het om de vraag of [partij A] de Afstandsverklaring en het Echtscheidingsconvenant kan vernietigen op grond van misbruik van omstandigheden. Partijen, voormalige echtgenoten, zijn in gemeenschap van goederen gehuwd en hebben een dochter. [partij A] heeft een geschiedenis van schizofrenie en een licht verstandelijke beperking. De rechtbank heeft vastgesteld dat [partij A] niet in staat was om de inhoud van de documenten te begrijpen en dat [partij B] misbruik heeft gemaakt van haar kwetsbare positie. De rechtbank oordeelt dat er sprake is van bijzondere omstandigheden en dat [partij B] onvoldoende heeft weerlegd dat hij misbruik heeft gemaakt van deze omstandigheden. De rechtbank heeft [partij B] in de gelegenheid gesteld om tegenbewijs te leveren. De zaak is aangehouden in afwachting van bewijslevering.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/652501 / HA ZA 23-728
Vonnis van 10 juli 2024
in de zaak van
[partij A],
te [woonplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. L.P. Lagerweij te Delft,
tegen
[partij B],
te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. S.C. Braun te Den Haag.
Partijen zullen hierna [partij A] en [partij B] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding 10 augustus 2023 met producties 1 tot en met 10;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie met producties 1 tot en met 11;
  • de conclusie van antwoord in reconventie met producties (door de rechtbank doorgenummerd als) 11 tot en met 13;
  • het tussenvonnis van 10 januari 2024 waarin een datum voor de mondelinge behandeling is bepaald;
  • de akte van 17 april 2024 van [partij A] met producties (door de rechtbank doorgenummerd als) 14 tot en met 15;
  • de akte van 17 april 2024 van [partij B] met producties 12 tot en met 22.
1.2.
Op 17 april 2024 is een mondelinge behandeling gehouden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat tijdens de mondelinge behandeling is besproken en naar voren is gebracht. Deze aantekeningen zijn aan het griffiedossier toegevoegd.
1.3.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn voormalige echtgenoten. Zij zijn op [datum] 2004 te [plaats 1] gehuwd in gemeenschap van goederen. Voorafgaand aan hun huwelijk hebben partijen in het bijzijn van drie vrienden een handgeschreven document ondertekend. De inhoud van dit document luidt, voor zover relevant, als volgt:

Indien de man en/of vrouw gezamenlijk besluiten hen huwelijk beindigen dan de volgende regels is van toepassing:
- De man en vrouw hebben recht op het geen dat zijn hebben ingebracht.
Deze regel geldt voor:
* opgebouwde pensioen (iedere persoon is verantwoordelijk van eigen pensioen)
* vastgoed (koophuis – bedrijfskantoor)
- Het saldo van de gezamenlijke rekeningen en gemeenschappelijke inboedel en goederen worden overeenkomstig de inbreng en naar redelijkheid verdeeld.”
2.2.
Uit het huwelijk van partijen is op 28 juni 2005 geboren [naam 1] (hierna: de dochter).
2.3.
Op 1 januari 2006 is [partij A] bij GGZ Delftland in behandeling gekomen in verband met de diagnose schizofrenie. De behandeling is op enig moment gestopt. Op 5 januari 2021 is [partij A] opnieuw bij GGZ Delftland aangemeld. In het intakeverslag staat, voor zover relevant, het volgende:
“Reden van aanmelding: Patiënte was tot 2018 in zorg bij het FACT vanwege Schizofrenie. Ze is een aantal jaren stabiel geweest maar het laatste jaar toenemend onrustig en ook psychotisch geweest. Na overleg met psychiater Van der Drift en bepalen van de flupentixol spiegel hebben we de dosering langzaam verhoogd. En er is geen sprake meer van psychotische klachten, doch wel van onrust die een grote druk legt op partner en dochter.”
Uit de naar aanleiding van de intake aan de huisarts van [partij A] geschreven brief volgt verder, voor zover relevant, het volgende:
“Psychiatrisch onderzoek
39-jarige vrouw, goedverzorgd, uiterlijk conform kalenderleeftijd. Er is geen contactgroei of
wederkerigheid. Ze werpt soms uit het niets een wat samenzweerderige blik en maakt dan een losse opmerking. Het gesprek gaat grotendeels langs haar heen, ze antwoordt niet adequaat op vragen. De anamnese is onbetrouwbaar. Op momenten lacht ze plotseling waar ze vreemde verklaringen voor geeft, bv dat echtgenoot lekkere siropen maakt. Het bewustzijn is helder. De aandacht is te trekken maar niet te behouden. Concentratie is gestoord. Geheugen is niet te testen door de incoherente antwoorden. Intelligentie wordt gemiddeld geschat. Ziektebesef en -inzicht ontbreken. Er zijn oordeels- en kritiekstoornissen waarbij hetero-anamnestisch decorumverlies.
Waarnemingsstoornissen worden anamnestisch en hetero-anamnestisch ontkent, geen hallucinatoir gedrag in het gesprek, waarbij echter wel sprake van eerder beschreven lachen. Het denken lijkt normaal van tempo te verlopen echter incoherent tangentieel inhoudelijk lijkt er sprake van wanen waarbij ze bij partner heeft aangegeven te denken dat ze zwanger is van een tweeling. Stemming is normofoor met een inadequaat effect. Vreemd gedrag: spullen weggooien en weggeven, planten afknippen, bijna dwangmatig bezig met huishoudelijk werk. Geen aanwijzingen voor verhoogde suïcidaliteit.
Beschrijvende diagnose
Het betreft een gehuwde 39-jarige vrouw geboren in 1982. Ze Is bekend met schizofrenle waarvoor ze in 2006 voor het eerst in zorg is gekomen bij de GGZ. De afgelopen jaren is ze uit zorg geweest en heeft ze redelijk stabiel gefunctioneerd met flupentixol 2Omg lx/2 weken (verstrekt door de huisarts). Sinds einde zomer 2021 is er sprake van een psychotisch toestandsbeeld waarbij momenteel vooral formele denkstoornissen en vreemd gedrag op de voorgrond staan. Mogelijke luxerende factoren zijn de invloed van ouders en lastige relatie met 15-jarige dochter. Er is geen sprake van middelengebruik en ze is medicatietrouw. Ondanks dat het iets beter lijkt te gaan raken echtgenoot en dochter uitgeput.”
2.4.
Op 7 december 2021 heeft de huisarts van [partij A] een verwijsbrief aan GGZ Delftland verzonden. Uit de verwijsbrief volgt, voor zover relevant, het volgende:
Deelcontact 3-12-2021
(S) – Komt samen met echtgenoot. Hij vertelt dat het met verhoging van medicatie misschien iets beter gaat. Maar zou toch graag weer meer hulp/begeleiding voor pte willen. Gevoel dat hij haar geen half uur alleen kan laten, bang dat er iets gebeurt. Hele dag bezig met haar te corrigeren. Vraagt veel energie van hem en dochter. Zou graag ook moment van op adem komen willen. Werkt alleen op maandag van 6-18u buitenshuis, Utrecht, dan komt schoonmoeder op haar dochter passen. Andere dagen werkt hij thuis. Ze kan soms 5x achter elkaar wc door spoelen, stopt elk kopje meteen in de vaatwasser, wast meerdere keren per dag kleding in wasmachine. Leeft in haar eigen wereld. Doet altijd weekend de kranten bezorgen. Man zet alles voor haar klaar. Maar dan wil ze niet gaan op zaterdag, wil dan zondag of maandag maar dat kan niet, alleen dat begrijpt ze niet. (….)
2.5.
Op enig moment zijn partijen in overleg getreden over de beëindiging van het huwelijk. Op 19 oktober 2022 heeft [naam 2] , een jurist werkzaam bij Teurlings Advocatenkantoor, een concept echtscheidingsconvenant aan partijen verzonden. [partij B] heeft het concept aangepast en [naam 2] gevraagd het document te controleren. Op 24 oktober 2022 heeft [naam 2] onder meer geantwoord als volgt:

U dient echter nog de overwaarde in het convenant op te nemen. Mevrouw heeft recht op de overwaarde van de woning. Krijgt zij dit toebedeeld? U hebt namelijk in artikel 3.3 opgenomen dat de man een nieuw hypotheekschuld zal aangaan. Is dit om mevrouw uit te kopen? Mocht het niet zo zijn dan ontvangen we graag een afstandsverklaring van mevrouw waarin zij aangeeft dat zij afstand wenst te doen van haar recht op de overwaarde met daarbij de reden.”
2.6.
[partij B] heeft het concept aangepast, een afstandsverklaring opgesteld (hierna: de Afstandsverklaring), en [naam 2] opnieuw gevraagd de documenten te controleren. In de Afstandsverklaring staat, voor zover van belang, het volgende:

Vrouw: [partij A] , wonende te: [adres 1] , [postcode] , [plaats 2]
Ik neem afstand van de overwaarde van de woning [adres 1] , [postcode] , [plaats 2]
het overwaarde is € 48.133,50
Eerste reden
Voor ons huwelijk hebben we een overeenkomst bereik een van de regels was als
volgt:
Als we een huis zullen kopen:
De man en vrouw hebben recht op het geen dat zijn hebben ingebracht.
Vanaf deze woning gekocht is heb ik (vrouw) tot nu geen bijdrage in deze woning
geleverd.
Ik (vrouw) ben zelf van mening dat deze overwaarde bij mijn man hoort.
Tweede reden
Alle kosten van het kind ( [naam 1] ) worden tot haar 25ste jaar door de man voldaan.
De vader verplicht zich aan [naam 1] de (studie)bijdrage te betalen zolang [naam 1] met
redelijke resultaten en in overleg met mij (vrouw) met een beroepsopleiding bezig is
of studeert, doch uiterlijk tot het tijdstip waarop het kind de 25-jarige leeftijd bereikt.
Man: [partij B] , ik ben akkoord met deze verklaring
2.7.
In het antwoord van 25 oktober 2022 schrijft [naam 2] onder meer:

Hierbij nog enkele opmerkingen:
- Het is niet de bedoeling dat u letterlijk de tekst kopieert met betrekking van de pensioen in het convenant en in de afstandsverklaring plakt. Graag wil ik u verzoeken om de afstandsverklaring aan te passen en op te nemen dat u beider bent bewust van het recht op verdeling van de opgebouwde pensioenrechten en u bewust afstand hiervan doet. U dient hier zowel het ouderdomspensioen als het bijzonder nabestaandenpensioen te benoemen.
(…)
- Ik verzoek u om in het convenant nog op te nemen dat de vrouw afstand doet van haar recht op een deel van de overwaarde van de woning.
-
De afstandsverklaring van de woning is in orde.”
[partij A] heeft in de rov. 2.5 en 2.7 genoemde berichten telkens in de cc gestaan.
2.8.
Partijen hebben uiteindelijk drie documenten ondertekend, (i) Afstandsverklaring); (ii) een echtscheidingsconvenant (hierna: het Echtscheidingsconvenant) en (iii) een ouderschapsplan (het “Ouderschapsplan”). De drie genoemde documenten zijn rond 24 oktober 2022 getekend.
2.9.
Sinds half november 2022 is [partij A] via Stichting Perspektief begeleid gaan wonen.
2.10.
Bij beschikking van 9 november 2022 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De beschikking is op 16 november 2022 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.11.
Bij e-mail van 1 mei 2023 heeft (de advocaat van) [partij A] aan [partij B] medegedeeld het Echtscheidingsconvenant en het Ouderschapsplan wegens onder meer misbruik van omstandigheden te vernietigen. Bij e-mail van 17 mei 2023 heeft (de advocaat van) [partij A] aan [partij B] medegedeeld ook de Afstandsverklaring wegens onder meer misbruik van omstandigheden te vernietigen.
2.12.
Op 10 mei 2023 is bij [partij A] , in afwachting van een IQ-onderzoek, een SCILL 18+-test afgenomen door GGZ Delftland. Bij brief van 16 mei 2023 is [partij A] geïnformeerd dat zij op de test een score van 13 heeft behaald. Bij een score van 19 of lager geeft dit aan dat er een vermoeden is op een licht verstandelijke beperking.
2.13.
Uit het arbeidsdeskundigrapport van het UWV van 15 augustus 2023 ten behoeve van [partij A] volgt, voor zover relevant, het volgende:

4.1. Voorwaarden voor het functioneren in werk
De cliënt is belemmert in het zelfstandig ondernemen van enkelvoudige en meervoudige taken. Zij kan na een normale inwerktijd niet zelfstandig aan de slag en heeft herhaalde uitleg en instructie nodig bij een nieuwe taak. Ook zal de cliënt niet verder kunnen werken en stress ervaren als er een situatie komt waarin een keuze gemaakt moet worden. Cliënt is daarom aangewezen op intensieve begeleiding en heeft voorbeeldgedrag nodig en tijd nodig om veranderingen op te pakken en het overzicht te behouden. Verder is de klant in het omgaan met stress en andere mentale eisen belemmerd. De cliënt raakt van slag bij werkdruk, tijdsdruk of strakke aansturing hierop en kan dan niet meer goed functioneren met het risico op verergering van haar mentale problemen. Daarom is stressarm werk zonder deadlines en begripvolle werk begeleiding nodig die zonodig kan inspringen en ondersteuning kan bieden en in de gaten houdt of cliënt in balans blijft. Taak voor taak kunnen doen is van belang.
Ook is de cliënt belemmerd in het taxeren van de eigen mogelijkheden, zij kan zichzelf overschatten en de kans op overschatting door anderen is evenzeer groot. Dit brengt een afbreukrisico met zich mee en daarom is er extra toezicht, begeleiding nodig die in de gaten houdt hoe het met de cliënt en het werk gaat. Hierbij is van belang te weten dat cliënt niet haar eigen grenzen kan aangeven en bewaken, een werkbegeleider zal dit voor haar moeten doen. (…)
2.14.
Op 1 september, 8 september en 6 oktober 2023 heeft op aanvraag van GGZ Delftland een intelligentieonderzoek plaatsgevonden. De vraagstelling daarbij was in hoeverre [partij A] in de toekomst geacht moet worden zelfstandig te kunnen wonen. In het verslag staat, voor zover relevant, het volgende:

Uit de intelligentietest komt naar voren dat scores op verschillende gebieden variëren. Het denken en zich uitdrukken in woorden is voor haar moeilijk en dit doet zij op een zeer laag niveau. Mogelijk speelt hierin mee dat Nederlands niet haar moedertaal is. Zij is iets beter in het ophalen van algemene kennis, wat zij op een laag niveau doet. Daarnaast is voor haar ruimtelijk inzicht en het oplossen van niet alledaagse problemen moeilijk, dit doet zij op een zeer laag tot een laag niveau. Ook is het voor haar moeilijk om informatie op te pakken, korte tijd te onthouden en het in haar hoofd te bewerken. Dit doet zij op een zeer laag niveau.
Mw heeft vergeleken met de verbale en perceptuele taken een wat sneller tempo van denken en reageren, dit doet zij namelijk op een zeer laag tot laag gemiddeld niveau. Dit kan betekenen dat routinematige taken gemakkelijk kunnen worden aangeleerd en uitgevoerd dan complexere taken waarbij in het hoofd problemen opgelost moeten worden, of zij in woorden iets moeilijks moet uitdrukken.
Naast het intelligentieprofiel is er ook een interview met mw en haar begeleiders afgenomen dat gaat over de adaptieve vaardigheden van mw. Hieruit komt naar voren dat mw goed in staat is voor zichzelf te kunnen zorgen binnen een vaste routine en dagstructuur, die mw samen met haar begeleiding bereikt heeft. Wanneer er zich echter nieuwe situaties voordoen (zoals ingewikkelde brieven van advocaten, brieven over financiën en niet alledaagse problemen) heeft zij haar ouders en begeleiding nodig.
Er wordt op basis van dit onderzoek geconcludeerd dat mw over het algemeen voldoet aan de classificatie: Licht Verstandelijke Beperking (LVB).

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[partij A] vordert samengevat – om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht te verklaren dat de Afstandsverklaring en het Echtscheidingsconvenant op 17 mei 2023, respectievelijk 1 mei 2023, buitengerechtelijk zijn vernietigd;
subsidiair:
de Afstandsverklaring en het Echtscheidingsconvenant te vernietigen op grond van dwaling, misbruik van omstandigheden en/of dwaling in de zin van artikel 3:196 lid 1 BW;
2. de wijze van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap te gelasten zoals nader is uitgewerkt in de dagvaarding;
3. [partij B] te veroordelen om aan de vrouw met ingang van de dag waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand aan de vrouw een bijdrage in haar kosten van levensonderhoud te voldoen van € 2.500 bruto per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
4. [partij B] te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2.
[partij A] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[partij B] vordert samengevat - om bij vonnis [partij A] te veroordelen tot het verlenen van medewerking aan de notariële levering van haar aandeel in de gezamenlijke woning aan de man bij een nader door hem aan te wijzen notaris en daarbij te bepalen dat, indien de vrouw daartoe in gebreke blijft, het in dezen te wijzen vonnis in de plaats komt van de toestemming van de vrouw en dit vonnis ex artikel 3:300 BW dezelfde kracht heeft als de toestemming van de vrouw.
3.5.
[partij A] voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vraag die in deze procedure centraal staat is of [partij A] het Echtscheidingsconvenant en de Afstandsverklaring rechtsgeldig heeft kunnen vernietigen omdat sprake is van misbruik van omstandigheden.
4.2.
Uit artikel 3:44 lid 4 BW volgt dat misbruik van omstandigheden aanwezig is wanneer iemand die weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden, zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid, bewogen wordt tot het verrichten van een rechtshandeling, het tot stand komen van die rechtshandeling bevordert, ofschoon hetgeen hij weet of moet begrijpen hem daarvan zou behoren te weerhouden. Dit betekent dat voor een geslaagd beroep op misbruik van omstandigheden aan drie vereisten moet zijn voldaan, te weten: bijzondere omstandigheden, misbruik en causaal verband. Op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv rust op [partij A] de stelplicht en eventuele bewijslast voor feiten en omstandigheden die het oordeel kunnen dragen dat de overeenkomst vernietigbaar is.
4.3.
Het is tussen partijen niet in geschil dat [partij A] aan schizofrenie lijdt en een licht verstandelijke beperking heeft. [partij B] heeft in dit licht onvoldoende weersproken dat sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 3:44 lid 4 BW. Dat de schizofrenie in 2022 dankzij nieuwe medicatie weer redelijk onder controle was, zoals [partij B] heeft betoogd, maakt dat niet anders. [partij A] is kort na de scheiding via Stichting Perspektief begeleid gaan wonen, omdat zij niet in staat werd geacht om zelfstandig te kunnen wonen. Uit het in 2023 tot stand gekomen Arbeidsdeskundigenrapport van het UWV en het Intelligentieonderzoek volgt verder, in het kort gezegd, dat [partij A] niet in staat is om zelfstandig brieven van advocaten of brieven over financiën te begrijpen, dat zij moeite heeft met het taxeren van haar eigen mogelijkheden en het bewaken van haar eigen grenzen, en dat zij in dat opzicht afhankelijk is van de hulp van derden. De rechtbank kan hier geen andere gevolgtrekking uit trekken dan dat [partij A] in onvoldoende mate in staat was om de inhoud en strekking van de Afstandsverklaring en het Echtscheidingsconvenant te begrijpen, en daarvoor afhankelijk was van hulp.
4.4.
De vervolgvraag is of [partij B] van die bijzondere omstandigheden misbruik heeft gemaakt.
4.5.
Een vermoeden van misbruik van omstandigheden kan worden aangenomen, indien een aanzienlijke kans bestaat dat van misbruik van omstandigheden sprake is, bijvoorbeeld in geval van een onevenredig nadeel of voordeel.
4.6.
[partij A] heeft er op gewezen dat zij ten tijde van de scheiding volkomen afhankelijk was van [partij B] . [partij B] heeft het haar nadrukkelijk verboden om met haar ouders over de scheiding te praten. [partij B] heeft de Afstandsverklaring en het Echtscheidingsconvenant opgesteld en aan [partij A] gevraagd om deze te ondertekenen. [partij B] heeft daarbij misbruik gemaakt van de bijzonder kwetsbare positie van [partij A] . De Afstandsverklaring en het Echtscheidingsconvenant zijn onevenredig in haar nadeel. Zo volgt uit de Afstandsverklaring dat zij afstand doet van haar deel in de overwaarde van de echtelijke woning. Daarbij komt dat in het Echtscheidingsconvenant (i) de auto zonder nadere verrekening is toegedeeld aan [partij B] (ii) er wordt geconstateerd dat er geen gemeenschappelijke bankrekeningen zijn maar de afzonderlijke bankrekeningen van partijen buiten beschouwing gelaten zijn; (iii) de bezittingen van [partij B] in Iran niet worden genoemd; (iv) een volkstuin met opstal aan de [adres 2] te Delft niet in de verdeling is betrokken; (v) de woning niet is getaxeerd; (vi) bij het vaststellen van de partneralimentatie er geen deugdelijke alimentatieberekening is opgesteld, geen rekening is gehouden met inkomsten van [partij B] uit zijn onderneming en de indexering van partneralimentatie is uitgesloten en (vii) pensioenverevening is uitgesloten.
4.7.
Volgens [partij B] heeft [partij A] zelf het initiatief voor het beëindigen van het huwelijk genomen. Zij heeft niet met haar ouders over de scheiding willen praten, omdat dit onderwerp in de Iraanse cultuur erg gevoelig ligt, en haar ouders tegen een scheiding fel gekant zouden zijn. [partij B] heeft met [partij A] in het bijzijn van hun gemeenschappelijke dochter over een lange periode over de Afstandsverklaring en het Echtscheidingsconvenant gesproken. Ook heeft [partij A] hierover contact gehad met haar begeleiders van Stichting Perspektief en Beschermd Wonen. Daarnaast hebben partijen zich tijdens de scheiding laten bijstaan door een gemeenschappelijke advocaat. [partij B] heeft dus geprobeerd te waarborgen dat [partij A] de inhoud en strekking van de Afstandsverklaring en het Echtscheidingsconvenant begreep. Van een onevenredige benadeling is geen sprake. [partij B] en [partij A] verkeerden in de veronderstelling dat zij op huwelijkse voorwaarden waren getrouwd. Zij zijn er door hun gemeenschappelijk advocaat echter op gewezen dat de ‘huwelijkse voorwaarden’ van [datum] 2004 nietig zijn omdat deze niet zijn vastgelegd in een notariële akte. Partijen hebben er toen bewust voor gekozen om de huwelijkse gemeenschap in de geest van de ‘huwelijkse voorwaarden’ af te wikkelen. Dit betekent dat, nu [partij A] tijdens het huwelijk niet of nauwelijks inkomsten heeft gegenereerd, zij geen aanspraak kan maken op een deel van de overwaarde van de woning. In plaats daarvan zijn partijen mondeling overeen gekomen dat de overwaarde van € 50.000 te zijner tijd zou worden geschonken aan de dochter. Daarbij heeft ook een rol gespeeld dat, als [partij A] de overwaarde uitbetaald zou hebben gekregen, dit gevolgen zou hebben gehad voor haar eigen bijdrage aan de zorginstelling. Tegen de toedeling van de auto aan [partij B] , stond de toedeling van de sieraden aan [partij A] . [partij A] is hier niet door benadeeld. Het is juist dat bepaalde vermogensbestanddelen nog niet zijn verdeeld, maar indien [partij A] dit wenst, kan dat alsnog gebeuren. Dit zal per saldo echter ongunstig voor haar uitpakken. Ten slotte zijn bij het berekenen van de partneralimentatie de wettelijke maatstaven niet veronachtzaamd. Het inkomen uit onderneming van [partij B] is niet meegenomen omdat dit erg fluctueerde. Daarnaast heeft [partij B] het onverplicht op zich genomen om tot haar 25e levensjaar alle kosten voor de dochter te betalen. Bovendien heeft [partij B] mondeling toegezegd om, na afloop van de wettelijke alimentatietermijn, nog gedurende een periode van vijf jaar € 200 tot € 500 per maand als extra bijdrage aan [partij A] te voldoen. Indien een deugdelijke partneralimentatieberekening zou zijn uitgevoerd zou dit ook niet tot een hoger bedrag aan partner alimentatie hebben geleid. Het klopt ten slotte dat pensioenverevening is uitgesloten, maar dat is toegestaan, en maakt op zichzelf niet dat sprake is van misbruik van omstandigheden.
4.8.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het tussen partijen niet in geschil is dat zij voorafgaand aan hun huwelijk over de huwelijkse gemeenschap afspraken hebben proberen te maken. De rechtbank begrijpt dat partijen met deze afspraak een vorm van koude uitsluiting hebben beoogd, waarbij [partij A] en [partij B] uitsluitend aanspraak zouden maken op hetgeen zij hebben ingebracht. Het moge zo zijn dat deze ‘huwelijkse voorwaarden’ nietig zijn omdat zij niet bij notariële akte zijn vastgelegd, maar dit doet er geen afbreuk aan dat partijen overeenkomstig deze regels kunnen leven, en bij scheiding alsnog kunnen afspreken om aan deze regels uitvoering te geven.
4.9.
In dit geval pakt een verdeling van de huwelijksgemeenschap in de geest van de ‘huwelijkse voorwaarden’ erg nadelig uit voor [partij A] . [partij A] heeft, zoals ook nadrukkelijk door [partij B] wordt onderkend, tijdens het huwelijk nooit gewerkt en vermogen ingebracht. Het handelen in de geest van de ‘huwelijkse voorwaarden’ komt er dus feitelijk op neer dat, in plaats van een aanspraak op de helft van de huwelijksgemeenschap, [partij A] aanspraak maakt op niets. In zoverre zijn de Afstandsverklaring en het Echtscheidingsconvenant onevenredig in het nadeel van [partij A] . De rechtbank heeft op de mondelinge behandeling 17 april 2024 niet kunnen vaststellen of [partij A] hier in voldoende mate van bewust was. [partij B] heeft weliswaar gesteld dat aan het opstellen van de Afstandsverklaring en het Echtscheidingsconvenant uitvoerig beraad is voorafgegaan, en dat hij heeft geprobeerd om te voorzien in de behoeften van [partij A] , en het financieel zo goed mogelijk te willen regelen voor de dochter, maar de afspraken over de schenking van de overwaarde van de woning aan de dochter en het langer doorbetalen van partneralimentatie zijn niet schriftelijk vastgelegd, en worden door [partij A] weersproken. Gelet op het voorgaande is de rechtbank voorhands van oordeel dat [partij A] er in is geslaagd om te bewijzen dat [partij B] bij de totstandkoming van de Afstandsverklaring en het Echtsscheidingsconvenant misbruik van omstandigheden heeft gemaakt.
4.10.
Aangezien de rechtbank voorshands van oordeel is dat [partij A] geslaagd is in het leveren van het bewijs van haar stellingen, zal de rechtbank [partij B] in de gelegenheid stellen tot het leveren van tegenbewijs.
4.11.
In afwachting van de bewijslevering wordt iedere verdere beslissing aangehouden.
Dwaling
4.12.
[partij A] heeft verder een beroep op de vernietiging van de Afstandsverklaring en het Echtscheidingsconvenant gedaan op grond van artikel 3:196 lid 1 BW. De rechtbank overweegt dat, voor zover de rechtbank in het eindvonnis tot het oordeel komt dat sprake is van misbruik van omstandigheden, de rechtbank niet aan de beoordeling van deze vernietigingsgrond toekomt. Voor het geval [partij B] er in slaagt het voorhands gegeven oordeel te ontzenuwen, overweegt de rechtbank alvast als volgt.
4.13.
Artikel 3:196 lid 1 BW bepaalt dat een verdeling vernietigbaar is, wanneer een deelgenoot omtrent de waarde van een of meer der te verdelen goederen heeft gedwaald en daardoor voor meer dan een vierde is benadeeld. De rechtbank overweegt dat in het midden kan blijven of de in het Echtscheidingsconvenant genoemde waarde van de woning juist is. Zelfs indien er vanuit wordt gegaan dat in het Echtscheidingsconvenant is uitgegaan van een veel te lage waarde van de woning kan dit niet tot een benadeling [partij A] hebben geleid omdat, indien het beroep op misbruik van omstandigheden niet slaagt, [partij A] afstand van haar deel in de overwaarde heeft gedaan. [partij A] is door de gestelde dwaling over de waarde van de woning dus niet benadeeld. In het midden kan ook blijven of [partij A] over de waarde van de auto heeft gedwaald. Zelfs al zou zij dit hebben gedaan, en zou haar stelling juist zijn dat de auto ten minste € 10.000 waard is, dan kan dit gelet op de waarde van de overige te verdelen goederen niet tot benadeling van meer dan een kwart leiden. Het beroep van [partij A] op dwaling kan daarom niet slagen.
Onverdeelde gemeenschap
4.14.
Artikel 3:178 lid 1 BW bepaalt dat ieder der deelgenoten te allen tijde verdeling van een gemeenschappelijk goed kan vorderen. Het is tussen partijen niet in geschil dat het saldi van de bankrekeningen, het volkstuintje met opstal en de bezittingen van de man in Iran nog niet zijn verdeeld. De rechtbank begrijp de vordering van [partij A] aldus dat, ongeacht de vraag of het beroep op misbruik van omstandigheden slaagt, zij de verdeling vordert van de onverdeelde gemeenschap. [partij B] heeft daar geen bezwaar tegen, maar stelt dat bij een nadere verdeling er ook rekening mee moet worden gehouden dat het saldo van een van de bankrekeningen ( [bankrekening 1] ) bestemd was voor hun destijds minderjarige dochter. Daarnaast moet ook de restantschuld aan de heer [naam 3] van € 11.000 en de aanslag inkomstenbelasting over 2022 van € 8.407 in de verdeling worden betrokken.
Bankrekeningen
4.15.
Partijen zijn het er over eens dat als wijze van verdeling van de saldi op de bankrekeningen aan [partij B] de op zijn naam staande bank- en spaarrekeningen worden toegedeeld en aan [partij A] de op haar naam staande bank- en spaarrekeningen, onder de verplichting de helft van het saldo per 26 oktober 2022 aan de ander te vergoeden. De rechtbank zal daarom bepalen dat partijen binnen twee weken na eindvonnis daartoe de bankafschriften per 26 oktober 2022 aan de ander dienen te verstrekken. Er bestaat geen aanleiding om de bankrekening [bankrekening 1] buiten de verdeling te laten. Als ouders voor de kinderen sparen op hun eigen rekening, behoort het spaarsaldo in beginsel tot de huwelijksgemeenschap van de ouders. Van een uitzonderingssituatie is in dit geval geen sprake. [partij B] heeft wel aangevoerd dat hij na de indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding de rijlessen en het 18-jarige verjaardagsfeest van de dochter heeft betaald en haar een auto heeft geschonken, maar uit de als productie 16 door [partij B] overgelegde rekeningafschriften blijkt dat de rijlessen en auto zijn betaald vanaf een bankrekening [bankrekening 2] . Gelet op het voorgaande heeft [partij B] onvoldoende gemotiveerd toegelicht dat hij met [partij A] heeft afgesproken dat het saldo op de rekening [bankrekening 1] uitsluitend bestemd was voor de dochter.
Volkstuin
4.16.
Met betrekking tot de volkstuin met opstal aan de [adres 2] te [plaats 2] zijn partijen het er over eens dat deze moet worden toebedeeld aan [partij B] , onder de verplichting de helft van de waarde daarvan te vergoeden aan [partij A] . [partij B] heeft onweersproken gesteld dat hij de volkstuin met ingang van 1 juni 2021 heeft overgenomen voor een bedrag € 3.867,07. Bij gebreke van een ander aanknopingspunt voor de waarde van de volkstuin zal de rechtbank derhalve bij eindvonnis bepalen dat [partij B] een bedrag van € 1.933,54 aan [partij A] dient te vergoeden.
Bezittingen in Iran
4.17.
[partij B] stelt dat hij één bankrekening in Iran heeft met een saldo van omgerekend € 114. Nu de rechtbank bij eindvonnis zal bepalen dat alle op naam van [partij B] gestelde bank- en spaarrekeningen worden toebedeeld aan [partij B] , onder de verplichting de helft van het saldo per 26 oktober 2022 aan [partij A] te vergoeden, behoeft de rechtbank over de bankrekening in Iran geen afzonderlijke beslissing te nemen. Volgens [partij A] heeft [partij B] uit hoofde van de nalatenschap van zijn vader een huis in Iran verkregen, maar dit is door [partij B] gemotiveerd weersproken. Nu [partij A] haar stelling vervolgens niet van nadere feitelijke aanknopingspunten heeft voorzien, zal de rechtbank hier aan voorbij gaan.
Aanslag inkomensbelasting
4.18.
[partij B] heeft onweersproken gesteld dat hij op 29 juni 2023 over het belastingjaar 2022 een aanslag inkomstenbelasting heeft ontvangen van € 8.407, en die heeft betaald. Nu het echtscheidingsverzoek is ingediend op 26 oktober 2022, zal de rechtbank bij eindvonnis bepalen dat de schuld aan de Belastingdienst voor 10/12 in de verdeling moet worden betrokken, en [partij A] uit die hoofde een bedrag van € 3.502,92 aan [partij B] dient te vergoeden.
Schuld aan [naam 3]
4.19.
[partij B] heeft verder gesteld dat hij in verband met de financiering van een uitbouw in 2021 een bedrag van € 15.000 van [naam 3] heeft geleend. Ter onderbouwing van die stelling heeft [partij B] een op 1 februari 2021 door [partij B] en [naam 3] ondertekende geldleningsovereenkomst overgelegd. Uit de overeenkomst volgt dat de lening moet worden terugbetaald vanaf 3 juli 2022 met een bedrag van tussen de € 500 en maximaal € 1.000 per maand. Verder volgt uit de door [partij B] als productie 19 overgelegde bankafschriften dat hij voor het indienen van het verzoekschrift tot echtscheiding in totaal een bedrag van € 4.000 aan [naam 3] heeft afgelost. Er stond derhalve nog een bedrag van € 11.000 open. De rechtbank verwerpt de stelling van [partij A] dat de overeenkomst van geldlening is vervalst. Dat [partij A] niet van de geldleningsovereenkomst op de hoogte was is, gelet op haar eigen stelling dat [partij B] tijdens het huwelijk altijd alle financiële zaken regelde, niet opmerkelijk. Dat in de geldleningsovereenkomst verder abusievelijk bij het adres van [naam 3] “
[adres 3]” in plaats van “
[adres 3]” staat, is mede gelet op de schriftelijke verklaring van [naam 3] van 12 februari 2024 waar het bestaan van de geldleningsovereenkomst wordt bevestigd, onvoldoende om aan de authenticiteit van de overeenkomst te twijfelen. [partij A] heeft daarmee onvoldoende gemotiveerd weersproken dat de geldleningsovereenkomst is aangegaan. De rechtbank zal gelet op het voorgaande bepalen bij eindvonnis bepalen dat beide voor de helft draagplichtig zijn voor de op 26 oktober 2022 openstaande schuld aan [naam 3] .
Partneralimenatie
4.20.
[partij A] heeft ten slotte aansprak gemaakt op partneralimentatie. Dit verzoek had moeten worden ingeleid bij verzoekschrift, en niet bij dagvaarding. De door [partij A] gestelde samenhang tussen de vorderingen maakt niet dat de rechtbank alsnog bevoegd is. Het voorgaande betekent dat de rechtbank niet over de vordering met betrekking tot de partneralimentatie kan beslissen. De rechtbank zal daarom bij eindvonnis het verzoek met betrekking tot de partneralimentatie verwijzen naar de rechtbank, Team Familie. Nu er in deze procedure mogelijk getuigen zullen worden gehoord, kan een eindvonnis nog geruime tijd op zich laten wachten. [partij A] wordt, ter voorkoming van verdere vertraging bij de behandeling van haar verzoek, in overweging gegeven het verzoek bij akte vermindering van eis in te trekken, en vervolgens alsnog zelf op de juiste wijze bij Team Familie aanhangig te maken.
Tussenconclusie
4.21.
Iedere verdere beslissing in conventie en in reconventie zal in afwachting van de bewijslevering worden aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
laat [partij B] toe tot het ontzenuwen van het voorshands geleverd geachte bewijs dat dat hij bij de totstandkoming van de Afstandsverklaring en het Echtscheidingsconvenant misbruik van omstandigheden heeft gemaakt;
5.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
24 juli 2024voor uitlating door [partij B] of hij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel;
5.3.
bepaalt dat [partij B] , indien hij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel
bewijsstukkenwil overleggen, hij die stukken direct in het geding moet brengen;
5.4.
bepaalt dat [partij B] , indien hij
getuigenwil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden
augustus tot en met november 2024direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald;
5.5.
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. J.J. Kuipers in het paleis van justitie te Den Haag, Prins Clauslaan 60;
5.6.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen;
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Kuipers en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2024.