ECLI:NL:RBDHA:2024:22867

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 oktober 2024
Publicatiedatum
28 januari 2025
Zaaknummer
C/09/652501 / HA ZA 23-728
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake misbruik van omstandigheden bij echtscheiding en verdeling van huwelijkse goederengemeenschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 oktober 2024 een vonnis gewezen in een civiele procedure tussen twee partijen, aangeduid als [partij A] en [partij B]. De zaak betreft een geschil over de geldigheid van een Echtscheidingsconvenant en een Afstandsverklaring, waarbij [partij A] stelt dat er sprake is van misbruik van omstandigheden. De rechtbank heeft vastgesteld dat [partij A], vanwege haar psychische stoornis en lichtverstandelijke beperking, bijzondere omstandigheden vertoont die van invloed zijn op haar vermogen om de gevolgen van de gemaakte afspraken te begrijpen. De rechtbank oordeelt dat [partij A] er in is geslaagd om het bewijsvermoeden van misbruik van omstandigheden te leveren, en dat [partij B] hierin niet is geslaagd om tegenbewijs te leveren. De rechtbank heeft de zaak verwezen naar de rolzitting van 6 november 2024, waar [partij A] de gelegenheid krijgt om zich uit te laten over de wijze van verdeling van de huwelijkse goederengemeenschap. Het vonnis houdt in dat het Echtscheidingsconvenant en de Afstandsverklaring buitengerechtelijk zijn vernietigd, en dat de verdere procedure zich richt op de verdeling van de huwelijkse goederen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/652501 / HA ZA 23-728
Vonnis van 23 oktober 2024
in de zaak van
[partij A],
te [woonplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. L.P. Lagerweij te Delft,
tegen
[partij B],
te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. S.C. Braun te Den Haag.
Partijen zullen hierna [partij A] en [partij B] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 10 juli 2024;
- de akte van [partij B] van 24 juli 2024 met producties 23 tot en met 25;
- de akte van [partij A] van 10 september 2024 met producties 16 en 17;
- het bericht van [partij B] van 2 oktober 2024 waaruit volgt dat hij niet langer [naam 1] wenst te horen als getuige.
1.2.
Op 3 oktober 2024 heeft de rechtbank met de advocaten van partijen via een videobelgesprek gesproken over het vervolg van de procedure. Beide advocaten hebben in dit gesprek aangegeven geen getuigen te willen horen.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In haar tussenvonnis heeft de rechtbank, kort en zakelijk samengevat en voor zover hier relevant, het volgende overwogen.
2.2.
Er is bij [partij A] , gelet op haar psychische stoornis (schizofrenie) en lichtverstandelijke beperking, sprake van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 3:44 lid 4 BW. [partij A] was voor het begrijpen van het Echtscheidingsconvenant en de Afstandsverklaring afhankelijk van de hulp van [partij B] . Er is in dit geval sprake van een vermoeden van misbruik van omstandigheden omdat de gemaakte afspraken onevenredig in het nadeel van [partij A] zijn. Daarbij is de volgende achtergrond van belang. [partij A] en [partij B] zijn in gemeenschap van goederen getrouwd geweest. Dit betekent dat [partij A] bij echtscheiding aanspraak kon maken op de helft van het huwelijkse vermogen. Het Echtscheidingsconvenant en de Afstandsverklaring beogen uitvoering te geven aan schriftelijke afspraken die kort na het huwelijk zijn gemaakt en neerkomen op (niet-notarieel vastgelegde) ‘huwelijkse voorwaarden’ met een vorm van koude uitsluiting. [partij A] heeft tijdens het huwelijk niet gewerkt, en geen vermogen ingebracht. Het handelen in de geest van de ‘huwelijkse voorwaarden’ komt er dus feitelijk op neer dat, in plaats van een aanspraak op de helft van het huwelijkse vermogen, [partij A] aanspraak maakt op niets. De rechtbank heeft in dit licht voorshands geoordeeld dat [partij A] er in is geslaagd te bewijzen dat sprake is van misbruik van omstandigheden, en [partij B] in de gelegenheid gesteld tot het leveren van tegenbewijs.
2.3.
Tot bewijs van zijn stelling heeft [partij B] een drietal producties overgelegd, waaronder een video-opname waarin is te zien dat [partij B] het Echtscheidingsconvenant volledig met [partij A] heeft doorgenomen. Verder heeft [partij B] schriftelijke verklaringen overgelegd van de heer [naam 2] , mevrouw [naam 3] , de heer [naam 4] en mevrouw [naam 5] die de namens [partij B] op de mondelinge behandeling van 17 april 2024 voorgelezen verklaring bevestigen. Deze verklaring komt er in de kern op neer dat de vader van [partij A] de initiator van deze gerechtelijke procedure is, en dat hij daarmee beoogt wraak te nemen op [partij B] voor de scheiding van [partij A] . [partij B] heeft ten slotte in eerste instantie aangegeven de gezamenlijke dochter van partijen als getuige te willen horen, maar heeft hier later van afgezien.
2.4.
De rechtbank heeft al het aanwezige bewijs zelfstandig en in onderlinge samenhang gewaardeerd. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
2.5.
Op de video-opname is te zien dat [partij B] de inhoud van het Echtscheidingsconvenant in begrijpelijke taal aan [partij A] uitlegt, en dat hij bij herhaling aan [partij A] vraagt of ‘alles zo duidelijk is’. Aan het einde van de video is verder te zien dat [partij A] zegt dat zij met de inhoud van het Echtscheidingsconvenant akkoord is. Ten slotte volgt uit de video-opname dat de destijds 17-jarige dochter van partijen bij in ieder geval een gedeelte van het gesprek aanwezig is, en dat zij ook met de gemaakte afspraken instemt. Alhoewel uit de video-opname volgt dat [partij B] een oprechte poging heeft gedaan om de inhoud van het Echtsscheidingsconvenant en de Afstandsverklaring aan [partij A] uit te leggen, is dit voor het ontzenuwen van het bewijsoordeel onvoldoende. Uit de video-opname kan namelijk niet worden afgeleid dat [partij A] zich realiseerde dat zij in beginsel aanspraak kon maken op de helft van het huwelijkse vermogen, en dat zij er desalniettemin welbewust voor heeft gekozen om in de geest van de huwelijkse voorwaarden te handelen, en daarbij heeft aanvaard dat het huwelijkse vermogen vrijwel geheel ten gunste zou komen van [partij B] .
2.6.
Ook uit de schriftelijke verklaringen van de dochter van 25 september 2023 en 18 maart 2024 kan niet worden afgeleid dat [partij A] er welbewust voor heeft gekozen om te handelen in de geest van de ‘huwelijkse voorwaarden’. De relevante passage uit de schriftelijke verklaring van 25 september 2023 luidt als volgt:

Ook tijdens alle regels voor de scheiding bedenken was ze harstikke stabiel. Zulke dingen werden meestal besproken terwijl ik boven op mijn kamer zat aangezien ik daar het meeste van mijn tijd doorbracht om mijn thuissituatie te ontlopen. Ons huis is wel erg gehorig dus je hoort eigenlijk alsnog alles wat er beneden wordt gezegd terwijl je boven zit. Zo heb ik namelijk ook overhoord dat mijn ouders hebben afgesproken om het huis te verdelen en aan mij te geven. Ook heb ik er beneden bij gezeten toen alles werd opgesteld voor de scheiding en heeft mijn vader meerdere keren gevraagd of mijn moeder alles begreep en het ermee eens was. Hij heeft sommige dingen zelfs herhaald om zeker te weten of zij het echt begreep. Zoals eerder benoemd in deze verklaring was mijn moeder in deze tijd harstikke stabiel en in een er goeie periode van haar ziekte.
Ook hieruit kan de rechtbank dus hooguit afleiden dat [partij A] heeft begrepen wat op grond van het Echtsscheidingsconvenant aan haar toekwam, maar niet dat zij bewust was van het alternatief, namelijk het maken van aanspraak op de helft van het huwelijkse vermogen.
2.7.
Dat [partij A] en [partij B] zich hebben laten bijstaan door een gezamenlijke advocaat, mr. Teurlings, legt om de navolgende redenen onvoldoende gewicht in de schaal. Volgens [partij B] heeft mr. Teurlings in een videobelgesprek partijen er op gewezen dat de ‘huwelijkse voorwaarden’ niet geldig zijn vanwege het ontbreken van een notariële akte, en toen gevraagd of partijen de scheiding nog steeds volgens de ‘huwelijkse voorwaarden’ wilden afwikkelen. Vervolgens hebben partijen naar aanleiding van dit gesprek zelf het Echtscheidingsconvenant en de Afstandsverklaring opgesteld. De rechtbank kan de vraag in het midden laten of [partij A] de inhoud van het videobelgesprek met mr. Teurlings in voldoende mate heeft begrepen (hetgeen zij betwist). Uit de e-mailwisseling tussen [partij B] en een medewerker van het advocatenkantoor van mr. Teurlings van oktober 2022 (zie rechtsoverweging 2.5 van het tussenvonnis van 10 juli 2024) volgt dat het advocatenkantoor van mr. Teurlings er vóór het opstellen van de Afstandsverklaring niet van op de hoogte was dat [partij A] afstand zou doen van haar deel van de overwaarde van de woning. Dit betekent dat de gevolgen van het afwikkelen van de huwelijkse goederengemeenschap tijdens het videobelgesrpek met mr. Teurlings in ieder geval nog niet volledig waren uitgekristalliseerd, en mr. Teurlings zich er dus ook niet van heeft kunnen vergewissen of [partij A] begreep wat het afwikkelen van de huwelijkse gemeenschap conform de ‘huwelijkse voorwaarden’ voor haar zou betekenen, en zij de voor haar nadelige gevolgen heeft aanvaard.
2.8.
Het voorgaande betekent dat [partij B] er niet in is geslaagd om het voorshands geleverd geachte bewijs dat hij bij de totstandkoming van het Echtscheidingsconvenant en de Afstandsverklaring misbruik van omstandigheden heeft gemaakt te ontzenuwen. [partij B] heeft onvoldoende gemotiveerd weersproken dat aan de overige bestanddelen van art. 3:44 lid 4 BW is voldaan. De rechtbank zal daarom bij eindvonnis voor recht te verklaren dat het Echtscheidingsconvenant en de Afstandsverklaring op respectievelijk 1 mei 2023 en op 17 mei 2023 buitengerechtelijk zijn vernietigd.
2.9.
Tijdens het videobelgesprek van 3 oktober 2024 hebben beide advocaten aangegeven dat, indien de rechtbank tot het oordeel komt dat het voorhandsgegeven bewijsoordeel niet is ontzenuwd, zij zich bij akte nader wensen uit te laten over de wijze van verdeling van de huwelijkse goederengemeenschap. De rechtbank zal de zaak met dit doel naar de rol verwijzen. De rechtbank zal daarbij [partij A] , als eiser, als eerste in de gelegenheid stellen om zich over de wijze van verdeling van de huwelijkse goederengemeenschap uit te laten, en vervolgens [partij B] in de gelegenheid stellen om te reageren.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
verwijst de zaak naar de rolzitting van 6 november 2024 voor het nemen van een akte door [partij A] waarin zij zich uitlaat over wijze van verdeling van de huwelijkse goederengemeenschap zoals bedoeld in rechtsoverweging 2.9;
3.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Kuipers en in het openbaar uitgesproken op 23 oktober 2024.