ECLI:NL:RBDHA:2024:22929

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 september 2024
Publicatiedatum
31 januari 2025
Zaaknummer
00916-24 en 008892-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslag op onroerende zaken en banktegoed in onderzoek Asperge

Op 17 september 2024 heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een beklag inzake beslag op onroerende zaken en een banktegoed in het kader van het strafrechtelijk onderzoek Asperge. De klager en klaagster, vertegenwoordigd door advocaat mr. S.N. de Jager, hebben een verzoek ingediend tot teruggave van onroerend goed en een geldbedrag dat op 1 december 2023 in beslag was genomen. De rechtbank heeft de zaak op 3 september 2024 behandeld in een openbare raadkamer, waarbij zowel de klager als klaagster zijn gehoord, evenals de officier van justitie, mr. M.C. Stolk.

De rechtbank oordeelde dat het beslag op het onroerend goed rechtmatig was gelegd, omdat er voldoende aanwijzingen waren dat de inbeslaggenomen voorwerpen waren gaan toebehoren aan een ander met het doel om verhaal te bemoeilijken. De rechtbank stelde vast dat klaagster eigenaar was van het onroerend goed en het banktegoed, en verklaarde het beklag van de klager niet-ontvankelijk. Het beslag op het banktegoed werd echter onrechtmatig geacht, omdat er geen aanwijzingen waren dat dit geldbedrag aan een derde was gaan toebehoren met als doel de bemoeilijking van verhaal. De rechtbank heeft daarom het beslag op het banktegoed opgeheven en bevolen tot teruggave aan klaagster.

De rechtbank benadrukte dat het onderzoek in raadkamer een summier karakter heeft en dat de rechter niet kan vooruitlopen op de uitkomst van een hoofdzaak. De rechtbank concludeerde dat de constructie rondom de eigendom van de onroerende zaken en het banktegoed mogelijk een schijnconstructie was, bedoeld om crimineel verkregen vermogen te verhullen en uitwinning te bemoeilijken. De uitspraak van de rechtbank is een belangrijke stap in de aanpak van witwassen en het frustreren van verhaal in het kader van strafrechtelijke procedures.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Raadkamernummers: 000916-24 en 008892-24
Beslissing van de rechtbank Den Haag, enkelvoudige raadkamer in strafzaken, op het beklag ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[de klager] ,

geboren op [geboortedag] 1972 te [geboorteplaats] ,
[adres 1] [huisnummer] , [postcode 1] [woonplaats] ,
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. S.N. de Jager, advocaat, te Prof. Tulpstraat 16, 1018 HA Amsterdam
(hierna: de klager)
en

S.P.R.L. [klaagster]woonplaats kiezend op het kantoor van mr. S.N. de Jager, advocaat, te Prof. Tulpstraat 16, 1018 HA Amsterdam

(hierna: de klaagster)

Inleiding

Het beklag strekt tot teruggave van onroerend goed gelegen aan de [adres 2] te [plaats] en een geldbedrag van € 90.636,50 op 1 december 2023 in beslag genomen vanaf [bankrekening] o.n.v. [klaagster] .

De procedure in raadkamer

De rechtbank heeft dit beklag op 3 september 2024 in openbare raadkamer behandeld en heeft kennis genomen van een deel van het strafdossier Asperge.
De klager en klaagster, bijgestaan door mr. S.N. de Jager, zijn gehoord. Tevens is de officier van justitie mr. M.C. Stolk gehoord.

Het standpunt van klager

Klaagster stelt zich primair op het standpunt dat zij eigenaar is van de in beslag genomen goederen en dat geen sprake is van een situatie zoals bedoeld onder artikel 94a, vierde en vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Klaagster verzoekt om opheffing van het beslag en om teruggave van de in beslag genomen goederen.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld – kort en zakelijk samengevat - dat er zich wel een situatie voordoet als bedoeld in artikel 94a, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering, nu er volgens hem sprake is van een schijnconstructie ter bemoeilijking of verhindering van uitwinning. De schijnconstructie zou bestaan in de door [naam 2] gefinancierde verwerving in 2017 van 50% van de aandelen in klaagster door familieleden van [naam 2] door middel van een reeks tussenliggende (buitenlandse) vennootschappen. Deze constructie zou in 2019 zijn voltooid met de betaling van de aandelen in klaagster.
Op de standpunten van partijen wordt hierna – voor zover nodig – nader ingegaan.

Het oordeel van de rechtbank

Inleiding
De rechtbank stelt voorop dat het onderzoek in raadkamer een summier karakter heeft. Van de rechter kan niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden. De beklagrechter mag niet vooruitlopen op het in de hoofd- of de ontnemingszaak te geven oordeel. Als sprake is van een derde die stelt eigenaar van het beslagen voorwerp te zijn, geldt dat bij beantwoording van de vraag of buiten redelijke twijfel is of de klager eigenaar is van het voorwerp de rechter niet treedt in de beslechting van burgerrechtelijke eigendoms- en bezitskwesties, maar hij mag daarbij wel civielrechtelijke aspecten betrekken. Het gaat in de beslagprocedure om een (voorlopig) oordeel omtrent de eigendom- en bezitsrechten ten aanzien van het in het geding zijnde voorwerp. Wat betreft het beslag op voorwerpen van die derde geldt dat die slechts zijn toegestaan wanneer er voldoende aanwijzingen zijn dat het voorwerp is gaan toebehoren aan die derde met het doel om verhaal te bemoeilijken en die derde met dat doel bekend was of dat redelijkerwijs kon vermoeden.
[naam 2] wordt verdacht van import van cocaïne, deelname aan een criminele organisatie en gewoontewitwassen in de periode van 2019 tot 2021 (onderzoek Asperge met parketnummer 09/312723-21). Ten aanzien van [naam 2] loopt een strafrechtelijk financieel onderzoek naar het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het beslag
Op verzoek van de officier van justitie is op machtiging van de Belgische onderzoeksrechter op 14 juli 2022 conservatoir beslag gelegd op onroerende zaken (appartementen, parkeerplaatsen, handelspand en algemene delen, hierna het “onroerend goed”) in eigendom van klaagster aan de [adres 2] , [postcode 2] te [plaats] . Voorts is op 1 december beslag gelegd op een geldbedrag van € 90.636,50 op rekening [bankrekening] o.n.v. [klaagster] . Het beslag is gelegd op grond van artikel 94a lid 4 Sv ten laste van [naam 2] .
Artikel 94a lid 4 Sv luidt:
Voorwerpen die toebehoren aan een ander dan degene aan wie (…) wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden ontnomen (….) kunnen in beslag worden genomen indien voldoende aanwijzingen bestaan dat deze voorwerpen geheel of ten dele aan die ander zijn gaan toebehoren met het kennelijke doel de uitwinning van voorwerpen te bemoeilijken of te verhinderen, en die ander dit wist of redelijkerwijze kon vermoeden
In beginsel ziet deze bepaling op een voorwerp dat door de beslagdebiteur in de macht van een ander wordt gebracht om uitwinning van dat voorwerp in het kader van verhaal te bemoeilijken waarbij die ander dit wist of kon vermoeden. Toegepast op de voorliggende casus zou het beslagen onroerend goed aan klager zijn ‘gaan toebehoren’ met als doel de uitwinning daarvan te bemoeilijken.
De rechtbank stelt op grond van de stukken in het dossier vast dat klaagster eigenaar is van het onroerend goed en van het banktegoed. Klaagster is dus ontvankelijk in haar beklag. Klager is geen eigenaar van de beslagen voorwerpen en deze zijn ook niet onder hem in beslag genomen. Klager is dus niet-ontvankelijk in zijn beklag.
Het onroerend goed
Op grond van het dossier staat vast dat het onroerend goed klaagster is gaan toebehoren op het moment dat het is gebouwd, in de periode 2008-2010. Uit een door klaagster overgelegde overeenkomst (productie 2 klaagster) blijkt dat klaagster investeringskredietruimte tot een bedrag van € 440.000 + € 520.000 heeft bedongen bij de Record Bank met het onroerend goed als onderpand.
Niet kan dus worden gezegd dat het beslagen voorwerp
klaagsteris gaan toebehoren met het oogmerk van verhaalsfrustratie. Het behoorde klaagster immers van begin af aan toe, lang voordat [naam 2] in beeld kwam in relatie tot klaagster (medio 2017). Bovendien blijkt uit het dossier ook niet dat het beslagen voorwerp ooit aan [naam 2] hebben toebehoord. De voorgelegde casus valt dus niet onder de letter van artikel 94a lid 4 Sv te brengen.
Het doel van de bepaling van artikel 94a lid 4 Sv is om effectief verhaal op (al dan niet legaal) vermogen van plegers van strafbare feiten tegen wie bijvoorbeeld een ontnemingsvordering kan worden ingesteld, te verbeteren. De achtergrond daarvan is dat vermogen door criminelen dikwijls wordt weggesluist via schijnconstructies waarbij gebruik wordt gemaakt van (buitenlandse) tussen- of rechtspersonen. Tegen die achtergrond van schijnconstructies, die bedoeld zijn om formaliteiten te omzeilen, past het om de termen van artikel 94a lid 4 niet louter formeel uit te leggen. De term ‘toebehoren aan’ is aldus niet beperkt tot de juridische eigendom, en ‘de ander’ aan het wie het voorwerp is gaan toebehoren hoeft dus ook niet per definitie de klager te zijn die de juridische eigendom van het beslagen voorwerp toekomt. Het ‘voorwerp’ dat is gaan toebehoren aan een ander hoeft ook niet per definitie het voorwerp te zijn dat in beslag is genomen, maar kan een voorwerp zijn waarmee bijvoorbeeld het beslagen voorwerp is aangekocht waarbij het laatste zich in de macht van een derde bevindt. Naar het oordeel van de rechtbank moet er een voldoende duidelijk en eenduidig verband bestaan tussen het vermogen van - in dit geval - de ontnemingsdebiteur en het beslagen voorwerp, in die zin dat kan worden gezegd dat ontnemingsdebiteur teneinde verhaal te frustreren vermogen heeft verplaatst naar een ander, die ter zake niet te goeder trouw is, zo dat (de waarde van) dit verplaatste vermogen is belichaamd in het beslagen voorwerp.
Aanwijzingen voor verhaalsfrustratie
De stelling van de officier van justitie in de voorliggende zaak is dat anderen, te weten familieleden van [naam 2] (zijn ex-vouw en dochter), de feitelijke zeggenschap over het onroerend goed hebben verworven door middel van een schijnconstructie (in casu een vennootschaps- c.q. aandelenconstructie). Deze constructie behelst onder meer [1]
  • overdracht van een meerderheidsbelang in klaagster (50% in casu) aan een Maltese vennootschap ( [bedrijfsnaam 1] Ltd), waarvan de ex-vrouw van [naam 2] ( [naam 3] ) bestuurder is;
  • opvolgende overdracht van die aandelen aan een Nederlandse holding ( [bedrijfsnaam 1] BV) waarvan [naam 3] en de dochter van [naam 2] ( [naam 4] ) vertegenwoordigers zijn;
  • uitgifte van certificaten op deze aandelen door Stichting Administratiekantoor [bedrijfsnaam 1] , waarvan [naam 3] en de dochter van [naam 2] ( [naam 4] ) vertegenwoordigers zijn, aan [naam 3] (50%) en R. [naam 2] (50%);
  • lening van [naam 2] om de koopprijs van de aandelen ad € 32.000 aan klaagster te voldoen;
  • lening van [naam 2] aan [de klager] ad € 252.000 om een investering te doen, met de (alle) aandelen van [de klager] in klaagster als onderpand.
Door deze aandelen/vennootschapsconstructie hebben de familieleden van [naam 2] de feitelijke zeggenschap over de activa van klaagster gekregen, en door de vergaande bedingen in de leenovereenkomsten (met zijn familie en [de klager] ) kan [naam 2] die feitelijke zeggenschap op in wezen ieder moment naar zich toe trekken.
Klaagster heeft aangegeven dat de schuldbekentenis waarin de lening van € 252.000 is vervat, vervalst is, maar op basis van de in het dossier aanwezige stukken kan de rechtbank dat niet vaststellen, waardoor het ondertekende document, met een naar oordeel van de rechtbank gelijkende handtekening van [de klager] , voorshands als geldig wordt aangemerkt. Dat het nooit de bedoeling zou zijn geweest om de aandelen in klaagster over te dragen, zoals klaagster heeft aangevoerd, is ook niet aannemelijk op grond van het dossier. Immers is in de kluis van [naam 2] en [naam 3] gevonden een verzoek om deze koopovereenkomst op te stellen en is, evenals de schuldbekentenis, de koopovereenkomst van de aandelen kennelijk getekend door [de klager] met een gelijkende handtekening. De rechtbank gaat op dus grond van het dossier voorshands uit van de juistheid van door de officier van justitie gestelde feiten.
Uitgaande van de juistheid van de in het dossier ter beschikking gestelde documenten, overweegt de rechtbank als volgt. Op basis van de stukken kan worden vastgesteld dat [naam 2] een voorwerp (te weten geldbedragen van € 32.000 en € 252.000) aan anderen ter beschikking heeft gesteld om deze personen zeggenschap te laten verwerven over klaagster en daarmee over het beslagen onroerend goed. De manier waarop de vennootschapsconstructie is opgezet, te weten nodeloos gecompliceerd, met een buitenlandse schakel, zonder duidelijk commercieel, juridisch of fiscaal belang, bemand met naaste familieleden, roept vragen op. In samenhang met de verdenking van grootschalige internationale drugshandel jegens [naam 2] levert deze gang van zaken in elk geval een stevige verdenking op van witwassen. Gelet op de onderschepte SKY ECC- berichten die worden toegeschreven aan [naam 2] lijkt deze ook op grote schaal met witwassen bezig te zijn geweest in de tenlastegelegde periode. Uit die berichten lijkt ook te volgen dat [naam 2] bezig was met de aankoop van onroerend goed in België voor zijn kinderen. Uit het dossier blijkt tevens dat achter de schermen [naam 2] de feitelijke zeggenschap heeft over klaagster door de zeer ruime pandrechtbedingen in de leningsovereenkomsten, en is aannemelijk dat [naam 2] deze feitelijke macht over het onroerend goed heeft willen verhullen met de vennootschapsconstructie om uitwinning van de aandelen of het onroerend goed te voorkomen.
Klaagster heeft aangevoerd, onder verwijzing naar de wetsgeschiedenis, dat witwassen en frustreren van verhaal van elkaar te onderscheiden zijn. Dat is op zichzelf juist, maar in de praktijk zijn ze vaak niet los van elkaar te zien. Degene die crimineel verkregen vermogen legaal wil maken, doet dat om het in de ‘bovenwereld’ te kunnen aanwenden, maar uiteindelijk moet ook worden voorkomen dat dit aldus witgewassen, en daarmee voor de autoriteiten ‘zichtbaar’ geworden, vermogen wordt uitgewonnen, bijvoorbeeld in een eventuele ontnemingsprocedure. De constructie die door [naam 2] , zijn familie en klaagster is opgezet dient mogelijk om crimineel geld van [naam 2] wit te wassen, en is daarmee een schijnconstructie, maar dient in feite ook, en heeft in elk geval dat resultaat, om de aanspraak van [naam 2] op die voorwerpen te verhullen, zodat verhaal op die voorwerpen in het kader van een (ontnemings)vordering op [naam 2] wordt bemoeilijkt.
Samengevat overweegt de rechtbank dat aannemelijk is dat [naam 2] in deze zaak crimineel geld heeft willen witwassen door daarmee in (feitelijke zeggenschap over) onroerend goed te verwerven, maar tevens zijn feitelijke macht over dat onroerend goed heeft willen verhullen door zijn familieleden op papier eigenaar te laten zijn van de aandelen in klaagster. Aannemelijk is dat dit laatste ertoe dient om uitwinning van deze goederen ten laste van [naam 2] te bemoeilijken. Daarmee oordeelt de rechtbank dat, gelet op de eerdergenoemde (ruime) interpretatie van artikel 94a lid 4 Sv in het licht van het dossier, er voldoende aanwijzingen zijn dat de inbeslaggenomen voorwerpen zijn gaan toebehoren aan een ander (familieleden van [naam 2] ) met het doel (van [naam 2] ) om verhaal daarop te bemoeilijken.
De wetenschap of vermoedens van de ander(en)
Niet kan op basis van het dossier worden vastgesteld dat bij [naam 4] en [naam 3] de daadwerkelijke wetenschap bestond van voornoemde intentie van [naam 2] . De rechtbank is echter van oordeel dat zij dit hadden kunnen vermoeden. In de eerste plaats omdat hun als gezins- of naaste familieleden de activiteiten van [naam 2] niet kunnen zijn ontgaan. Ook mag algemeen bekend worden verondersteld dat het aan elkaar schakelen van vennootschappen en aandelenconstructies op de wijze zoals hier is gebeurd normaliter verband houdt met witwassen, en dat daarmee het bemoeilijken van uitwinning gepaard kan gaan. Daar komt bij dat het op zichzelf opmerkelijk is om voor een dergelijke vennootschappenconstructie gezins- of naaste familieleden te gebruiken als deze personen geen inzicht zouden hebben in de achtergrond van een dergelijke constructie. Daarbij komt dat de zoon van Van Gelder, die, zoals volgt uit het feitenoverzicht, een rol speelt in de onderhavige vennootschappenconstructie, in onderzoek Asperge (niet onherroepelijk) veroordeeld is voor witwassen en deelname aan een criminele organisatie tot een gevangenisstraf van 3 jaar waarvan 1 voorwaardelijk. [2]
Klaagster voert aan dat zij te goeder trouw was, met andere woorden niet op de hoogte was van de intenties van [naam 2] , maar die stelling wordt verworpen. Uitgaande van de geldigheid van de schuldbekentenis en de aandelenoverdracht, die beide door [de klager] zijn ondertekend, en de contacten die blijkens het feitenoverzicht tussen [de klager] en de familie [naam 2] hebben plaatsgevonden, vermoedt de rechtbank dat [de klager] wist van die intenties. Dat vermoeden wordt versterkt door het feit dat [de klager] is veroordeeld (niet onherroepelijk) tot een gevangenisstraf van 6 jaar wegens Opiumwetfeiten en deelname aan een criminele organisatie. [3] Los daarvan kan in elk geval worden gezegd dat [de klager] in deze omstandigheden kon vermoeden dat het doel van de constructie het witwassen en frustreren van verhaalsmogelijkheden kon zijn. Nu zijn (geobjectiveerde) vermoeden als bestuurder van klaagster aan klaagster wordt toegerekend, kan ook niet worden gezegd dat klaagster te goeder trouw was.
Het voorgaande leidt ertoe dat naar oordeel van de rechtbank het beslag op het onroerend goed in beginsel rechtmatig is gelegd.
Proportionaliteit en subsidiariteit
Klaagster heeft aangevoerd dat het voortduren van het beslag disproportioneel is in het licht van de tijd die het nog zal duren voordat de zaak ten gronde wordt beoordeeld. Dat argument wordt verworpen. Ten eerste loop de zaak tegen [naam 2] reeds bij de rechtbank Den Haag, en de ontnemingsvordering op [naam 2] wordt door de officier van justitie momenteel geschat op 5 à 10 miljoen euro. In dat licht kan niet worden gezegd dat het beslag disproportioneel is, en kan een vermindering van het beslag tot het door de familie [naam 2] gestorte bedrag of het in stand laten van beslag op slechts 50% van het onroerend goed ook niet aan de orde zijn.
De conclusie van het voorgaande is dat de rechtbank het beklag van klaagster ongegrond zal verklaren
Het beslag op het banktegoed
Ten aanzien van het beslag op het banktegoed heeft klaagster betoogd dat er geen aanwijzingen bestaan dat dit een voorwerp betreft wat is gaan toebehoren aan een ander met als doel de bemoeilijking van verhaal. De officier van justitie heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van het banktegoed
De rechtbank is van oordeel dat noch uit het dossier, noch uit het door de officier van justitie aangevoerde, aanwijzingen naar voren komen dat dit geldbedrag aan een derde is gaan toebehoren om uitwinning te bemoeilijken. De tegoeden zijn, zoals door klaagster onweersproken gesteld, wat wordt ondersteund door het dossier, opgebouwd uit huurinkomsten uit het onroerend goed. Ten aanzien van dit tegoed is naar oordeel van de rechtbank niet voldaan aan de vereisten van artikel 94a lid 4 Sv, zodat het beslag daarop niet rechtmatig is gelegd, en moet worden opgeheven.

Beslissing

De rechtbank verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beklag.
De rechtbank verklaart het beklag van klaagster:
  • ongegrondten aanzien van het onroerend goed, en
  • gegrondten aanzien van het banktegoed en beveelt de teruggave van dit banktegoed aan klaagster.
Aldus gedaan te Den Haag door mr. P. Burgers, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. M.J. Langeveld, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 17 september 2024.
Bijlage: feitenoverzicht officier van justitie t.b.v. de mondelinge behandeling op 3 september 2024.
BIJLAGE
1 september 2017
[de klager] wordt zaakvoerder en 100% aandeelhouder van [bedrijfsnaam 5]
AMB.091, 249 en
380
31 oktober 2017
Email van [naam 13] aan [bedrijfsnaam 4] met het verzoek om een koopovereenkomst op te stellen voor de verkoop van 50% aandelen in [bedrijfsnaam 5] aan [bedrijfsnaam 2] Ltd. Deze email is gevonden in een kluis bij BNP Parisbas Fortis tijdens een doorzoeking in Antwerpen.
De kluis stond op naam van [naam 5] en [naam 6] is gevolmachtigde
AMB.312,297
5 november 2017
Schuldbekentenis van [de klager] aan [naam 6] ter hoogte van € 252.000,- met aandelen [bedrijfsnaam 5] van [de klager] als onderpand. Gevonden voornoemde kluis bij BNP Paribas Fortis.
AMB.310
6 november 2017
Koopovereenkomst tussen [de klager] en [bedrijfsnaam 2] Ltd inzake 310 aandelen IMMO . De overeenkomst is ondertekend door [de klager] en [naam 5] namens [bedrijfsnaam 2] Ltd.
AMB.249
6 november 2017
Vestiging [bedrijfsnaam 5] aan [adres 3] [postcode 3] te [plaats] België.
AMB.091
2018
Jaarrekening met betrekking op het financiële jaar 2017 van [bedrijfsnaam 3] Limited (Malta) waarin 50% van de aandelen van [bedrijfsnaam 5] als financieel vast activum zijn opgenomen.
AMB.184
28 oktober 2018
Geldleningsovereenkomst [naam 6] en [bedrijfsnaam 3] BV, ter hoogte van C 42.000. Gevonden in voornoemde kluis. Uit de geldleningsovereenkomst blijkt verder dat [naam 6] op de eerste vordering een bezitloos pandrecht kan vestigen op de bedrijfsinventaris. Daarnaast kan [naam 6] een stil pandrecht vestigen op alle huidige en
toekomstige vorderingen op de debiteuren.
AMB.313
21 december 2018
Organogram gevonden op de telefoon van [naam 3] . Uit dit organogram blijkt dat [bedrijfsnaam 3] B.V. 50% van de aandelen bezit in [klaagster] . De andere 50% van de aandelen van [klaagster] worden gehouden door [de klager] . De aandelen van [bedrijfsnaam 3] B.V. zijn gecertificeerd door Stichting Administratiekantoor [bedrijfsnaam 3] . Rozanna [naam 2] , bezit 50% van de certificaten en [naam 5] heeft de andere 50% van de certificaten in bezit. Het organogram heeft de datum 21 december 2018
AMB.376
11 februari 2019
[naam 6] boekt C 32.000,- over vanaf een
Spaanse rekening naar de ING-rekening van [naam 5] . Enkele dagen later boekt [naam 5] € 32.000,- over naar een Belgische rekening op naam van [de klager] met de omschrijving "Betaling inz. [omschrijving] ". Verklaring van [naam 5] aan ING is dat het om de aankoop van 50% van de aandelen gaat
AMB.018
1 september 2019
Geldleningsovereenkomst [naam 6] , [naam 5] , [naam 4] en [naam 7] ter hoogte van € 10.000,-en € 32.000,-. Tevens directe overdracht van 50% van het aandelenbelang in [bedrijfsnaam 5] van [bedrijfsnaam 3] Limited (Malta) aan [bedrijfsnaam 3] BV en indirect aan [naam 4] en [naam 8] .
AMB.301
29 februari 2020
SKY-ECC chatgesprek waarin [naam 6] aangeeft vastgoed te hebben gekocht voor zijn kinderen. Het zou gaan om een benzine pomp, appartement, garage een groot magazijn, in totaal 5 objecten.
AMB.290
December 2020
SKY-ECC chatgesprek tussen [naam 6] en [de klager] dat hun naam in verband wordt gebracht met [bedrijfsnaam 5].
AMB.371
4 januari 2022
WhatsApp gesprek tussen [naam 6] en [naam 7] waar [naam 7] vraagt om het adres van Jairzhino [de klager] .
AMB.290
24 februari 2022
Brieven van [bedrijfsnaam 5] aangetroffen met dagtekening 24-02-2022 op de telefoon van [naam 7] inzake achterstallige huur. Brieven zijn ondertekend door [naam 9]
AMB.317
24 februari 2022
Brieven van [bedrijfsnaam 5] aangetroffen met dagtekening 24-02-2022 op de telefoon van [naam 7] inzake achterstallige huur. Brieven zijn ondertekend door [naam 9] .
AMB.317
5 maart 2022
[naam 7] stuurt een bericht naar [naam 10] , de vriendin van [de klager] , met de vraag wanneer ze naar België kunnen om alles te regelen voor de verkoop
AMB.290
14 maart 2022
[naam 7] stuurt een bericht naar [naam 10] met de vraag of zij donderdag (17 maart 2022) met hem en zijn moeder naar [plaats] kan.
AMB.290
22 maart 2022
Telefoongesprek van [naam 7] met zijn accountant Frank Butselaar waarin hij advies vraagt over een voorgenomen betaling die betrekking heeft op een pand in [plaats] dat Ro.Ca samen bezit met [bedrijfsnaam 5].
AMB.091.
22 maart 2022
Telefoongesprek tussen [naam 7] en [naam 4] over het overmaken van geld naar [bedrijfsnaam 5] onder vermelding van lening.
AMB.091.
8 tot 11 mei 2022
Telefoongesprekken van [naam 5] aan [plaats] inzake achterstallige huurbetalingen aan [bedrijfsnaam 5]
AMB.31.B
11 mei 2022
Bezoek van [naam 5] aan [adres 4] 3 [plaats] waargenomen door OT.
AMB.1.75
9 september 2022
Bericht van [de klager] aan [naam 5] over het beslag op de panden en de rekening van IMMO
Berlin.
AMB.374

Voetnoten

1.In de bijlage is de bij de mondelinge behandeling door de officier van justitie verstrekte tijdlijn opgenomen onder verwijzing naar de ambtshandelingen uit het dossier Asperge ( [naam 2] wordt in dit overzicht [naam 11] genoemd, ter onderscheiding van zijn zoon, [naam 12] ).
2.Parketnummer 09-062874-22
3.Parketnummer 02-262227-22