Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 december 2024 in de zaak tussen
[eiser] , eiser
voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
Rechtbank Den Haag
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 4 december 2024, wordt het beroep van een Oekraïense eiser beoordeeld die geen verblijfsrecht in Nederland heeft op basis van de Richtlijn tijdelijke bescherming. De eiser, geboren in 1988, heeft Oekraïne op 25 januari 2020 verlaten en heeft sindsdien niet meer in Nederland verbleven. De rechtbank behandelt het beroep tegen de beslissing van de minister van Asiel en Migratie, die op 26 mei 2023 heeft medegedeeld dat de eiser niet in aanmerking komt voor tijdelijke bescherming. Dit besluit werd bevestigd in een bestreden besluit op 23 februari 2024.
De rechtbank constateert dat de eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor tijdelijke bescherming, aangezien hij vóór de peildatum van 27 november 2021 Oekraïne heeft verlaten en geen gezinslid is van iemand die wel recht heeft op tijdelijke bescherming. De eiser betoogt dat hij als gezinslid van de kinderen en de vrouw van zijn broer moet worden aangemerkt, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet kan worden beschouwd als gezinslid, omdat hij voor de peildatum al uit Oekraïne was vertrokken en geen samenwoning heeft kunnen onderbouwen.
De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is en dat de eiser geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten. De uitspraak biedt inzicht in de toepassing van de Richtlijn tijdelijke bescherming en de voorwaarden waaronder deze kan worden verleend.