ECLI:NL:RBDHA:2024:22944

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 december 2024
Publicatiedatum
3 februari 2025
Zaaknummer
AWB 24/3013
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van tijdelijke bescherming voor een Oekraïense eiser

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 4 december 2024, wordt het beroep van een Oekraïense eiser beoordeeld die geen verblijfsrecht in Nederland heeft op basis van de Richtlijn tijdelijke bescherming. De eiser, geboren in 1988, heeft Oekraïne op 25 januari 2020 verlaten en heeft sindsdien niet meer in Nederland verbleven. De rechtbank behandelt het beroep tegen de beslissing van de minister van Asiel en Migratie, die op 26 mei 2023 heeft medegedeeld dat de eiser niet in aanmerking komt voor tijdelijke bescherming. Dit besluit werd bevestigd in een bestreden besluit op 23 februari 2024.

De rechtbank constateert dat de eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor tijdelijke bescherming, aangezien hij vóór de peildatum van 27 november 2021 Oekraïne heeft verlaten en geen gezinslid is van iemand die wel recht heeft op tijdelijke bescherming. De eiser betoogt dat hij als gezinslid van de kinderen en de vrouw van zijn broer moet worden aangemerkt, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet kan worden beschouwd als gezinslid, omdat hij voor de peildatum al uit Oekraïne was vertrokken en geen samenwoning heeft kunnen onderbouwen.

De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is en dat de eiser geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten. De uitspraak biedt inzicht in de toepassing van de Richtlijn tijdelijke bescherming en de voorwaarden waaronder deze kan worden verleend.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 24/3013

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 december 2024 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: [naam]),
en
de minister van Asiel en Migratie,
voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. C.R. Vink).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de vaststelling van verweerder dat hij geen verblijfsrecht in Nederland heeft op grond van de Richtlijn tijdelijke bescherming [1] (de Richtlijn).
1.1.
Met het besluit van 26 mei 2023 heeft verweerder medegedeeld dat eiser niet in aanmerking komt voor tijdelijke bescherming op grond van de Richtlijn. Met het bestreden besluit van 23 februari 2024 op het bezwaar van eiser is verweerder bij het primaire besluit gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 13 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1988 en heeft de Oekraïense nationaliteit. Op 7 juli 2022 heeft eiser kenbaar gemaakt aanspraak te willen maken op de tijdelijke bescherming als bedoeld in de Richtlijn.
3. Verweerder heeft aan eiser medegedeeld dat eiser geen aanspraak kan maken op tijdelijke bescherming als bedoeld in de Richtlijn. Eiser heeft Oekraïne vóór 27 november 2021 verlaten en verbleef voor die datum niet in Nederland. Eiser is na zijn vertrek uit Oekraïne daar niet naar teruggekeerd. Verder is eiser geen gezinslid van een persoon die wel recht heeft op tijdelijke bescherming.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert – kort samengevat – het volgende aan. Eiser ontkent niet dat hij al voor de peildatum uit Oekraïne is vertrokken en daarna niet meer is teruggekeerd. Eiser moet echter aangemerkt worden als een gezinslid van iemand die onder de reikwijdte van de Richtlijn en het Uitvoeringsbesluit [2] valt, nu de kinderen van zijn broer en de vrouw van zijn broer onder de reikwijdte van de Richtlijn vallen en hij voordat de oorlog in Oekraïne begon en nu in Nederland met ze heeft samengewoond en een gemeenschappelijk huishouden voert.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser vóór de peildatum van 27 november 2021 uit Oekraïne is vertrokken. Hij heeft Oekraïne op 25 januari 2020 verlaten en is daarna niet meer teruggekeerd.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet als een gezinslid [3] van de kinderen en de vrouw van zijn broer valt onder de Richtlijn. Eiser was voor de peildatum van 27 november 2021 al uit Oekraïne vertrokken en woonde daarmee vanaf zijn vertrek uit Oekraïne per 25 januari 2020 niet samen met de kinderen en de vrouw van zijn broer in Oekraïne. Eiser heeft de gestelde samenwoning in Oekraïne op geen enkele wijze onderbouwd. Verweerder heeft zich daarnaast terecht op het standpunt gesteld dat ook niet is gebleken dat eiser afhankelijk is van de kinderen en de vrouw van zijn broer en dus op grond daarvan aanspraak zou kunnen maken op verblijf als familielid.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Drageljević, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001, betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen.
2.Uitvoeringsbesluit 2022/382 van de Raad van de Europese Unie van 4 maart 2022.
3.Als bedoeld in artikel 15 van de Richtlijn of artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c en vierde lid van het Uitvoeringsbesluit.