ECLI:NL:RBDHA:2024:22947

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 december 2024
Publicatiedatum
3 februari 2025
Zaaknummer
AWB 24/1217
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag visum kort verblijf en beoordeling hoorplicht in bestuursrechtelijke procedure

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 3 december 2024, in de zaak AWB 24/1217, wordt het beroep van eiseressen tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een visum kort verblijf beoordeeld. De aanvraag werd door de minister van Asiel en Migratie afgewezen op 30 augustus 2023, omdat de eiseressen niet voldoende bewijs hadden geleverd van hun familieband met de referente in Marokko. Eiseressen stelden dat hun hoorplicht was geschonden, omdat zij niet waren gehoord voordat de beslissing werd genomen. De rechtbank oordeelt dat de minister niet verplicht was om eiseressen te horen, aangezien de gronden van bezwaar niet tot een ander besluit konden leiden. De rechtbank concludeert dat de minister voldoende informatie had opgevraagd en dat eiseressen niet hebben gereageerd op deze verzoeken. De rechtbank verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk, omdat de minister inmiddels op de aanvraag had beslist. Eiseressen krijgen wel een vergoeding van hun proceskosten, maar het beroep tegen het bestreden besluit wordt ongegrond verklaard. De rechtbank veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseressen tot een bedrag van € 437,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 24/1217

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 december 2024 in de zaak tussen

[eiseres 1] , eiseres

V-nummer: [v-nummer 1]
[eiseres 2], eiseres 2
V-nummer: [v-nummer 2]
hierna tezamen te noemen: eiseressen
(gemachtigde: mr. J. Hemelaar),
en
de minister van Asiel en Migratie,
voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseressen tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een visum kort verblijf.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 30 augustus 2023 (het primaire besluit) afgewezen. Op 26 januari 2024 hebben eiseressen beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op hun bezwaar. Met het bestreden besluit van 27 februari 2024 op het bezwaar van eiseressen is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting. [1]

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
3. Eiseres is geboren op [geboortedatum 1] 1992 en eiseres 2, dochter van eiseres, op [geboortedatum 2] 2015. Zij hebben de Marokkaanse nationaliteit. Op 31 juli 2023 hebben eiseressen verweerder verzocht om de afgifte van een visum voor kort verblijf om hun nicht (referente) te bezoeken.
4. Verweerder heeft de aanvraag van eiseressen afgewezen, omdat zij het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet hebben aangetoond. De gestelde familieband met referente is niet aangetoond met de overgelegde ‘Declaration de lien de parenté’.
Wat vinden eiseressen in beroep?
5. Eiseressen zijn het niet eens met het bestreden besluit en voeren – kort samengevat – het volgende aan. Nu het gaat om een familiebezoek is artikel 8 van het EVRM in het spel en daarom heeft verweerder de hoorplicht geschonden door eiseressen niet te horen op hun bezwaar. Hiermee handelt verweerder in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. Omdat het bezwaar dus niet kennelijk ongegrond was is verweerder eiseressen een dwangsom verschuldigd voor het te laat beslissen op hun bezwaar.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. De rechtbank overweegt dat een beroep dat is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit ook betrekking heeft op het hangende dat beroep alsnog genomen besluit, tenzij dit besluit geheel aan het beroep tegemoet komt. [2] Eiseressen kunnen zich niet verenigen met het alsnog genomen besluit, omdat verweerder niet volledig aan het beroep van eiseressen is tegemoetgekomen. Het beroep van eiseressen tegen het niet tijdig nemen van een besluit is daarom van rechtswege ook gericht tegen het bestreden besluit.
7. Het beroep van eiseressen richt zich niet tegen de conclusie van verweerder dat de gestelde familieband met referente niet is aangetoond en dat eiseressen daarmee het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet hebben aangetoond. In geschil is enkel of verweerder eiseressen had moeten horen alvorens deze conclusie te nemen.
Hoorplicht
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiseressen niet had hoeven horen. De hoogste bestuursrechter heeft overwogen dat het horen in bezwaar een essentieel onderdeel is van de bezwaarschriftenprocedure en dat de vreemdeling in beginsel wordt gehoord. Verweerder mag slechts van horen afzien als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden van bezwaar niet tot een ander besluit kunnen leiden. [3] Gelet op de korte motivering in het primaire besluit mag van verweerder worden verwacht dat hij in bezwaar aangeeft welke informatie nodig is om het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf aan te tonen. Verweerder heeft hieraan voldaan door een brief te sturen waarin om nadere informatie wordt verzocht. Hieruit was duidelijk dat de gestelde familieband moest worden onderbouwd. Eiseressen hebben niet gereageerd op deze brief van verweerder en hebben in bezwaar geen nadere stukken overgelegd die relevant zijn voor de beoordeling van hun aanvraag. De veronderstelling van eiseressen dat zij tot de hoorzitting konden wachten met het overleggen van relevante stukken komt voor hun eigen rekening en risico. De rechtbank stelt hierbij vast dat zij tot op heden geen stukken hebben overgelegd om hun aanvraag te onderbouwen. Hoewel de ruimte om bij zaken die gaan over familiebanden in de zin van artikel 8 van het EVRM af te zien van het horen in bezwaar beperkt is, kan hierop alleen een beroep worden gedaan als de gestelde familieband afdoende is onderbouwd. Dat is het tot op heden nog steeds niet. Verweerder heeft daarom redelijkerwijs kunnen concluderen dat het bezwaar niet tot een andere uitkomst kon leiden en van horen in de bezwaarfase mogen afzien.
9. Gelet op het bovenstaande, slaagt het betoog van eiseressen dat verweerder in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel handelt niet.
Niet tijdig nemen van een besluit
10. Voor de toepassing van de wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep wordt het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. [4] Tegen het niet tijdig beslissen staat daarom beroep bij de rechtbank open. Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft meegedeeld dat het in gebreke is. [5]
10.1.
Eiseressen hebben verweerder met de brief van 9 januari 2024 in gebreke gesteld. Verweerder heeft de ingebrekestelling ontvangen en eiseressen hebben op 26 januari 2024 beroep ingesteld. Tussen partijen is niet in geschil dat op dat moment nog niet op het bezwaar was beslist terwijl de beslistermijn was verstreken en de ingebrekestelling gelet daarop geldig was.
10.2.
Nu verweerder inmiddels wel op de aanvraag van eiseressen heeft beslist, is het belang van eiseressen bij een beoordeling van het beroep tegen het niet-tijdig beslissen op hun aanvraag komen te vervallen. Het beroep voor zover het gericht is tegen het niet-tijdig beslissen, is om deze reden niet-ontvankelijk.
10.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat de beslistermijn door verweerder is overschreden en verweerder pas na deze overschrijding een besluit heeft genomen op de aanvraag van eiseressen. Daarom ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseressen voor het beroep niet-tijdig beslissen.
Dwangsom
11. Nu verweerder het bezwaar kennelijk ongegrond heeft kunnen verklaren, heeft hij geen dwangsom hoeven betalen aan eiseressen. [6]

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep voor zover gericht tegen het niet-tijdig beslissen is niet-ontvankelijk. Eiseressen krijgen hiervoor wel een vergoeding van haar proceskosten. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 437,50. [7]
13. Het beroep voor zover gericht tegen het alsnog genomen besluit is ongegrond. Eiseressen krijgen hiervoor dan ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover het is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep voor zover het is gericht tegen het bestreden besluit ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseressen tot een bedrag van
€ 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Drageljević, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:20, derde lid, van de Awb.
3.Uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.
4.Artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5.Artikel 6:12, eerste lid, van de Awb.
6.Zie artikel 4:17, zesde lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht.
7.1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor ½.