ECLI:NL:RBDHA:2024:22948

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 november 2024
Publicatiedatum
3 februari 2025
Zaaknummer
NL24.31372
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak met verzoek om uitzettingsverbod

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 19 november 2024, beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van de verzoeker, die in bezwaar is tegen de afwijzing van zijn aanvraag. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. M.B. Ullah, heeft een V-nummer en is betrokken in een procedure tegen de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De voorzieningenrechter heeft geconstateerd dat verweerder zich niet verzet tegen de toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening. Dit betekent dat er geen geschil is over de uitzetting van de verzoeker, en de voorzieningenrechter heeft besloten dat de verzoeker voorlopig niet mag worden uitgezet totdat er een beslissing is genomen op het bezwaarschrift.

De voorzieningenrechter heeft verweerder, op basis van artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), veroordeeld in de proceskosten die de verzoeker heeft gemaakt. Deze kosten zijn vastgesteld op € 875,- voor de rechtsbijstand die door een derde is verleend. Daarnaast is bepaald dat verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht van € 184,- moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing, zoals vermeld in artikel 8:57 van de Awb.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.31372

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker] , V-nummer: [v-nummer] , verzoeker

(gemachtigde: mr. M.B. Ullah),
en
de minister van Asiel en Migratie,
voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker hangende bezwaar tegen de afwijzing van de aanvraag van verzoeker.
1.1.
Verweerder heeft de voorzieningenrechter bericht zich niet te verzetten tegen toewijzing van het verzoek.
1.2.
Beide partijen hebben toestemming verleend om de zaak buiten zitting af te doen. [1]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Bij brief van 4 november 2024 heeft verweerder aangegeven dat hij zich niet verzet tegen toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening. Nu tussen partijen niet in geschil is dat van uitzetting van verzoeker vooralsnog behoort te worden afgezien, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het verzoek om een voorlopige voorziening als kennelijk gegrond toe te wijzen en verweerder te verbieden verzoeker uit te zetten, totdat op het bezwaarschrift is beslist.
3. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:84, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gelezen in samenhang met artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 875,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).
4. Ook bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht van € 184,- moet vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek toe in die zin dat verweerder de uitzetting van verzoeker achterwege laat totdat op het bezwaar is beslist;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 875,-;
- bepaalt dat verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht van € 184,- moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Drageljević, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht.