ECLI:NL:RBDHA:2024:22966

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 december 2024
Publicatiedatum
4 februari 2025
Zaaknummer
C/09/657596 / FA RK 23-8712
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging alimentatie en zorgregeling in een samengesteld gezin met minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 december 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie en zorgregeling tussen de partijen, die gehuwd zijn geweest van 2009 tot 2012. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. N. Çiçek, heeft verzocht om de kinderalimentatie voor hun minderjarige dochter [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 2] 2009, te verhogen naar € 943,- per maand. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. G. Alkilic, heeft verweer gevoerd en zelfstandig verzocht om een zorgregeling voor [minderjarige 1]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man onderhoudsplichtig is voor zowel [minderjarige 1] als voor zijn nieuwe kind [minderjarige 2]. De rechtbank heeft de draagkracht van de man en de vrouw beoordeeld en geconcludeerd dat de man € 509,- per maand kan bijdragen aan de kinderalimentatie voor [minderjarige 1]. De rechtbank heeft de verzoeken van de man en de vrouw beoordeeld en besloten dat de man vanaf 1 september 2023 € 419,- per maand aan kinderalimentatie moet betalen. De rechtbank heeft de zorgregeling niet vastgelegd, omdat [minderjarige 1] zelf heeft aangegeven dat zij zelf wil bepalen wanneer zij contact heeft met haar vader. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 23-8712
Zaaknummer: C/09/657596
Datum beschikking: 23 december 2024

Wijziging alimentatie en zorgregeling

Beschikking op het op 24 november 2023 ingekomen verzoek van:

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. N. Çiçek te Den Haag.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de man] ,

de man,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. G. Alkilic te Den Haag.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het F9-formulier van 1 december 2023 van de zijde van de vrouw, met bijlage;
  • het verweerschrift tevens verzoekschrift;
  • het verweer tegen het zelfstandig verzoek;
  • het F9-formulier van 13 november 2024 van de zijde van de man, met bijlagen;
  • het F9-formulier van 15 november 2024 van de zijde van de vrouw, met bijlagen.
De minderjarige [minderjarige 1] heeft in raadkamer haar mening gegeven over het verzoek.
Op 25 november 2024 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vrouw bijgestaan door haar advocaat en tolk D.F. Dimitrova en de man bijgestaan door zijn advocaat en tolk G. Gunes. Van de Raad voor de Kinderbescherming is K. Lutjens verschenen.

Feiten

- Partijen zijn gehuwd geweest van [datum] 2009 tot 6 september 2012.
- Zij zijn de ouders van de volgende (minderjarige) kinderen:
- [meerderjarige] , geboren op [geboortedatum 1] 2002 te [geboorteplaats 1] ,
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 2] 2009 te [geboorteplaats 2] .
- [minderjarige 1] verblijft bij de vrouw.
- De man en de vrouw hebben de Bulgaarse nationaliteit.
- De man is met zijn nieuwe partner thans ook vader geworden van het minderjarige kind [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 3] 2022 te [geboorteplaats 2] .
- Bij beschikking van deze rechtbank van 18 juni 2012 is – voor zover hier van belang – de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en is een zorgregeling tussen de man en de toen minderjarige kinderen van iedere week van vrijdag 19.00 uur tot zondag 17.00 uur, waarbij de man de kinderen haalt en brengt, alsmede een door de man te betalen kinderalimentatie vastgesteld van € 50,- per kind per maand.
- Als gevolg van de wijziging van rechtswege op grond van artikel 1:402a van het Burgerlijk Wetboek bedraagt de door de man te betalen kinderalimentatie sinds 1 januari 2024 € 65,42 per kind per maand.

Verzoek en verweer

Het verzoek van de vrouw luidt nu – met wijziging van de beschikking van deze rechtbank van 18 juni 2012 – met ingang van 15 september 2023 de kinderalimentatie op € 943,- per maand te bepalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
De man voert verweer dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken. Daarnaast heeft de man zelfstandig verzocht te bepalen dat [minderjarige 1] iedere vrijdag van 18.00 uur tot zondag 18.00 uur bij de man is, alsmede de helft van de schoolvakanties en feestdagen.

Beoordeling

Zorgregeling
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de gewone verblijfplaats van [minderjarige 1] in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht te beslissen op het verzoek tot vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.
Inhoudelijke beoordeling
De man verzoekt een zorgregeling vast te leggen waarbij [minderjarige 1] wekelijks van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur bij de man verblijft, evenals gedurende de helft van de vakanties en feestdagen.
De vrouw heeft aangegeven dat het heel wisselend is hoe vaak [minderjarige 1] en haar vader contact met elkaar hebben. Soms is dit eenmaal in de twee weken en soms is dit een keer per maand of een keer in de twee maanden. De vrouw stimuleert [minderjarige 1] wel om regelmatig contact met haar vader te hebben, maar [minderjarige 1] geeft aan dit zelf te willen bepalen. [minderjarige 1] is vijftien jaar oud, heel duidelijk in haar wensen, en dus is het niet in het belang van [minderjarige 1] om een vaste zorgregeling op te leggen.
[minderjarige 1] heeft in het kindgesprek met de kinderrechter aangegeven zelf te willen bepalen wanneer zij contact met haar vader heeft en niet te willen dat dit in een regeling wordt vastgelegd. Zij neemt contact op met haar vader wanneer zij dit wil.
De rechtbank overweegt als volgt. Ter zitting is gebleken dat de frequentie van het contact tussen de man en [minderjarige 1] wisselend is. De rechtbank acht het aannemelijk dat dit een dag in de twee weken plaatsvindt en zal hiermee rekening houden bij de kinderalimentatie. De rechtbank zal geen zorgregeling vastleggen, omdat zoals door de ouders ook bevestigd en gerespecteerd, [minderjarige 1] het contact met haar vader graag zelf wil bepalen. Wel merkt de rechtbank in navolging van de Raad op dat het goed zou zijn als de man vaker initiatief neemt in het contact met zijn dochter en ook samen met haar – zonder zijn nieuwe partner – iets te gaan doen, omdat [minderjarige 1] heeft laten blijken hier behoefte aan te hebben. Formeel gezien zal de rechtbank het verzoek van de man afwijzen.
Kinderalimentatie
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu partijen en de minderjarige in Nederland wonen, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe ten aanzien van het verzoek tot wijziging van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige.
Op het verzoek tot wijziging van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige zal de rechtbank op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, Nederlands recht toepassen.
Ontvankelijkheid
De vrouw beroept zich op het eerste lid van artikel 1:401 BW. Dat sprake is van een wijzigingsgrond, is niet tussen partijen in geschil.
De rechtbank zal daarom de vrouw ontvangen in het verzoek en hierna overgaan tot een inhoudelijke beoordeling om te onderzoeken of, en zo ja, in hoeverre de wijzigingsgrondslag leidt tot een wijziging van de rechterlijke uitspraak.
Inhoudelijke beoordeling
Bij de wijziging van de kinderalimentatie en de berekening neemt de rechtbank de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie (hierna: de expertgroep) opgenomen in het Rapport alimentatienormen (hierna: het rapport) als uitgangspunt. De rechtbank rondt hierna in haar berekening de bedragen telkens af op hele euro’s.
Sameloop van onderhoudsverplichtingen
Er is sprake van een samenloop van onderhoudsverplichtingen. De man is voor [minderjarige 1] onderhoudsplichtig, maar ook voor [minderjarige 2] , zijn kind met zijn nieuwe partner. Bij een dergelijke samenloop van onderhoudsverplichtingen moet de rechtbank beoordelen of de man in staat is om aan al zijn onderhoudsverplichtingen te voldoen. De onderhoudsplicht voor [minderjarige 1] is van gelijke rang als die voor [minderjarige 2] .
Zoals ter zitting besproken zal de rechtbank een nieuwe methode toepassen van draagkrachtverdeling bij samengestelde gezinnen voor de ouder die meerdere onderhoudsverplichtingen heeft. De rechtbank zal de draagkracht van de man voor zijn aandeel in beide gezinnen apart berekenen. Zo wordt de zuivere draagkracht van de man per gezin berekend, in plaats van zijn afgeleide draagkracht op basis van beide kinderen waarvoor hij onderhoudsplichtig is. Voorzover de man een tekort heeft om in het totaal van beide aandelen te voldoen, wordt dit naar rato van dit tekort over beide aandelen omgeslagen. De rechtbank zal dit hieronder uiteenzetten en motiveren.
Gezin 1: man en vrouw met [minderjarige 1]
Behoefte [minderjarige 1]
Op de zitting is gesproken over de vraag of voor de behoefte uitgegaan moet worden van de inkomensgegevens van het jaar van uiteengaan van partijen of de inkomensgegevens op dit moment.
De rechtbank overweegt dat een stijging van het inkomen van een ouder, voor zover dit inkomen door die stijging hoger wordt dan het gezinsinkomen tijdens de samenleving, in beginsel invloed behoort uit te oefenen op de vaststelling van de behoefte. Indien het gezinsverband zou hebben voortgeduurd, zou die verhoging namelijk ook een positieve invloed hebben uitgeoefend op het bedrag dat ten behoeve van het kind zou zijn uitgegeven.
De rechtbank maakt derhalve een vergelijking tussen de situatie in 2020 en die in 2024.
2020
Vast is komen te staan dat vrouw in 2020 een bruto jaarinkomen van € 16.009,-. Hieruit volgt een netto besteedbaar inkomen (NBI) van € 1.334,- per maand. De man had een winst uit onderneming van € 34.332,- en hieruit volgt een NBI van € 2.554,-. Rekening houdende met het kindgebonden budget van € 91,- hadden partijen in 2020 een netto besteedbaar gezinsinkomen (NBGI) van € 3.979,-.
2024
Het bedrijfsresultaat van de man van 2024 voor de behoefteberekening is tussen partijen in geschil. De man stelt dat met de door hem overgelegde prognose van 2024 van € 45.536,- gerekend moet worden. De man heeft in december een bouwstop en zal dan nog vakantie opnemen, waardoor hij de laatste maanden van 2024 relatief minder zal verdienen dan de tien maanden ervoor. De vrouw betwist dit en stelt dat dit een lager bedrag is dan zijn bedrijfsresultaat eind 2024 werkelijk zou kunnen zijn, omdat het bedrijfsresultaat tot oktober 2024 al € 44.217,- was. Zij stelt dat dit naar verhouding moet worden omgerekend, zodat voor 2024 uitgegaan moet worden van een bedrijfsresultaat van € 53.060,- (€ 44.217,- / 10 x 12). De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van de man en acht het aannemelijk dat zijn bedrijfsresultaat hoger is dan de door hem opgevoerde prognose van € 45.536,-. De rechtbank volgt de vrouw en zal uitgaan van een bedrijfsresultaat van € 53.060,- in 2024. Hieruit volgt dat het NBI van de man € 3.486,- bedraagt.
Het is de rechtbank door bovenstaande berekening duidelijk geworden dat het inkomen van de man op dit moment niet hoger is dan het gezamenlijk inkomen op het moment dat partijen uit elkaar gingen. De rechtbank zal daarom voor de behoeftebepaling rekenen met de inkomensgegevens van 2020.
Op basis van het hiervoor berekende NBGI van partijen van € 3.979,- per maand leidt dit tot een behoefte van [minderjarige 1] van € 512,- per maand in 2020. Geïndexeerd naar 2024 bedraagt deze behoefte € 590,- per maand.
De rechtbank zal hierna beoordelen in welke verhouding deze behoefte tussen partijen moet worden verdeeld.
Draagkracht man
Voor de draagkrachtberekening van de man gaat de rechtbank uit van zijn bedrijfsresultaat van 2024 van € 53.060,- en rekening houden met de zelfstandigenaftrek en de MKB winstvrijstelling. Op basis hiervan berekent de rechtbank het NBI van de man in 2024 op € 3.486,- per maand.
Omdat het NBI van de man hoger is dan € 2.065,-, zal de rechtbank voor de berekening van haar draagkracht de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + € 1.270,-] gebruiken.
De draagkracht van de man bedraagt dan € 819,- per maand.
Draagkracht vrouw
Het inkomen van de vrouw bedraagt in 2024 € 1.648,- per maand aan WIA-uitkering, te vermeerderen met 8% vakantiegeld. De rechtbank zal hiervan uitgaan in haar draagkrachtberekening.
Het kindgebonden budget moet volgens vaste rechtspraak bij het inkomen van de desbetreffende ouder die het ontvangt, worden opgeteld. De rechtbank berekent het kindgebonden budget aan de hand van bovenstaande inkomensgegevens.
Op basis van de hiervoor genoemde uitgangspunten, berekent de rechtbank haar NBI in 2024 op € 1.870,- per maand. De rechtbank verwijst hiervoor naar de aangehechte berekening.
Bij een NBI van € 1.815,- tot € 2.065,- per maand wordt de draagkracht bepaald op een vast bedrag uit de draagkrachttabel, afhankelijk van de hoogte van het NBI. Omdat het NBI van de vrouw tussen € 1.865,- en € 1.915,- valt, zal de rechtbank met toepassing van de draagkrachttabel (2024) een draagkracht van € 77,- per maand voor de vrouw in aanmerking nemen.
Draagkrachtvergelijking
De draagkracht van partijen bedraagt gezamenlijk € 896,- per maand (€ 819,- + € 77,-). Dit is voldoende om in de behoefte van [minderjarige 1] te voorzien. De rechtbank zal daarom een draagkrachtvergelijking maken waarbij de behoefte naar rato van ieders draagkracht zal worden verdeeld. Hiervoor gebruikt de rechtbank de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte. Daarbij hanteert de rechtbank een zorgkorting van 5% van de behoefte.
Op basis van de aangehechte berekening komt een bedrag van € 539,- voor rekening van de man, waarbij de man aanspraak heeft op een zorgkorting van € 30,- per maand (5% van
€ 590,-). Dat betekent dat de man gehouden is een bedrag van € 509,- per maand aan de vrouw te voldoen aan kinderalimentatie voor [minderjarige 1] . Het aandeel van de vrouw bedraagt op basis van de aangehechte berekening € 51,- per maand.
Gezin 2: de man met zijn nieuwe partner en [minderjarige 2]
Behoefte [minderjarige 2]
Om het aandeel van de man in de behoefte van [minderjarige 2] te berekenen, zal de rechtbank eerst de totale behoefte van [minderjarige 2] berekenen. Dit doet de rechtbank aan de hand van de huidige inkomensgegevens van de man en zijn partner, omdat [minderjarige 2] gewend is aan dit inkomen.
NBI man
Het NBI van de man is hetzelfde als in het gezin met de vrouw en [minderjarige 1] en bedraagt
€ 3.486,- per maand.
NBI nieuwe partner man
De man heeft gesteld dat zijn nieuwe partner geen inkomen geeft. De vrouw heeft dit niet betwist, zodat de rechtbank voor haar rekening zal houden met een NBI van € 0,-.
Het netto besteedbaar gezinsinkomen (NBGI) van de man en zijn partner bedraagt dus € 3.486,- per maand. Op basis van dit NBGI hebben zij recht op een kindgebonden budget van € 164,- per maand, zodat de rechtbank daarmee rekening zal houden. Het voorgaande leidt tot een behoefte van € 499,- per maand voor [minderjarige 2] in 2024.
De rechtbank zal hierna beoordelen in welke verhouding deze behoefte tussen partijen moet worden verdeeld.
Draagkracht man
De draagkracht van de man bedraagt hetzelfde als in het gezin met de vrouw en [minderjarige 1] , te weten € 819,- per maand.
Draagkracht nieuwe partner man
De man heeft gesteld dat zijn nieuwe partner geen inkomen heeft, zodat in beginsel rekening gehouden moet worden met een draagkracht van € 25,-. Het gezin heeft daarnaast echter nog recht op een kindgebonden budget van € 164,- per maand, zoals hierboven berekend aan de hand van de behoefte van [minderjarige 2] . Dit bedrag zal bij de draagkracht van de nieuwe partner van de man worden opgeteld, zodat zeker gemaakt wordt dat het kindgebonden budget enkel terecht komt in dit gezin. Als het kindgebonden budget bij de draagkracht van de man zou worden opgeteld, zou het immers ook terecht kunnen komen in het gezin van de man en de vrouw en [minderjarige 1] en dit is niet wenselijk.
Op basis van de hiervoor genoemde uitgangspunten, berekent de rechtbank haar NBI in 2024 op € 164,- per maand. De rechtbank verwijst hiervoor naar de aangehechte berekening.
Bij een NBI tot € 1.815,- per maand geldt volgens de draagkrachttabel (2024) een minimale draagkracht van € 25,- per maand voor één kind. De rechtbank zal daarom deze draagkracht voor de nieuwe partner van de man in aanmerking nemen.
Draagkrachtvergelijking
De draagkracht van de man en zijn partner bedraagt gezamenlijk € 844,- per maand (€ 819,- + € 25,-) Dit is voldoende om in de behoefte van [minderjarige 2] te voorzien. De rechtbank zal daarom een draagkrachtvergelijking maken waarbij de behoefte naar rato van ieders draagkracht zal worden verdeeld. Hiervoor gebruikt de rechtbank de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte.
Op basis van de aangehechte berekening komt een bedrag van € 484,- voor rekening van de man en een bedrag van € 15,- voor rekening van zijn partner.
Vergelijking gezin 1 en gezin 2
Gelet op het voorgaande dient de man voor [minderjarige 1] € 509,- per maand bij te dragen en voor [minderjarige 2] € 484,- per maand. Samen is dit € 993,- per maand. De man heeft echter maar een draagkracht van € 819,- per maand; onvoldoende om in zijn onderhoudsverplichting voor beide kinderen te voorzien. Er is een tekort van € 174,- per maand. Dit tekort aan draagkracht van de man zal naar rato over de hiervoor berekende aandelen worden verdeeld.
De man kan maar € 819,- van het benodigde € 993,- aan aandeel voor de beide kinderen bijdragen. Percentueel is dit afgerond 82% (€ 819,- / € 993,- x 100). Voor ieder kind is derhalve slechts 82% van het aandeel van de man beschikbaar.
Voor [minderjarige 2] bedraagt 82% van het benodigde aandeel afgerond € 397,- (82% x € 484,-) en voor [minderjarige 1] bedraagt dit afgerond € 419,- per maand (82% x € 509,-). De rechtbank zal deze bijdrage van de man voor [minderjarige 1] aan kinderalimentatie vastleggen.
Ingangsdatum
De man heeft op de zitting ermee ingestemd de nieuwe vastgestelde bijdrage aan kinderalimentatie per 1 september 2023 te betalen. De rechtbank zal dit daarom als ingangsdatum vaststellen.

Beslissing

De rechtbank – met wijziging van de beschikking van deze rechtbank van 18 juni 2012 –:
bepaalt de door de man met ingang van 1 september 2023 te betalen kinderalimentatie voor
de minderjarige [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 2] 2009 te [geboorteplaats 2] , op € 419,- per maand, vanaf vandaag telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.G. Meeder, rechter, bijgestaan door mr. L.E. Meisters als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 23 december 2024.