ECLI:NL:RBDHA:2024:22972
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag visum kort verblijf wegens vestigingsrisico en geringe binding
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een visum kort verblijf. De aanvraag werd door de minister van Asiel en Migratie afgewezen op 13 oktober 2023, en het bezwaar daartegen werd bij besluit van 18 april 2024 gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep op 10 oktober 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren. Eisers, van Pakistaanse nationaliteit, hebben de aanvraag ingediend om familie in Nederland te bezoeken. De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht twijfels heeft geuit over het voornemen van eisers om het grondgebied van de lidstaten tijdig te verlaten, gezien hun geringe economische en sociale binding met Pakistan. De rechtbank concludeert dat eisers niet voldoende bewijs hebben geleverd om hun verblijfsdoel en terugkeer aan te tonen. De rechtbank volgt niet dat verweerder artikel 8 van het EVRM heeft geschonden, omdat de afwijzing niet betekent dat het voor eisers onmogelijk is om hun kinderen te bezoeken. De rechtbank oordeelt verder dat de hoorplicht niet is geschonden, aangezien eisers niet hebben gereageerd op aanvullende vragen van verweerder. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor eisers geen griffierecht terugkrijgen en geen proceskostenvergoeding ontvangen.