ECLI:NL:RBDHA:2024:22972

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 november 2024
Publicatiedatum
5 februari 2025
Zaaknummer
NL24.19156
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag visum kort verblijf wegens vestigingsrisico en geringe binding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een visum kort verblijf. De aanvraag werd door de minister van Asiel en Migratie afgewezen op 13 oktober 2023, en het bezwaar daartegen werd bij besluit van 18 april 2024 gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep op 10 oktober 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren. Eisers, van Pakistaanse nationaliteit, hebben de aanvraag ingediend om familie in Nederland te bezoeken. De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht twijfels heeft geuit over het voornemen van eisers om het grondgebied van de lidstaten tijdig te verlaten, gezien hun geringe economische en sociale binding met Pakistan. De rechtbank concludeert dat eisers niet voldoende bewijs hebben geleverd om hun verblijfsdoel en terugkeer aan te tonen. De rechtbank volgt niet dat verweerder artikel 8 van het EVRM heeft geschonden, omdat de afwijzing niet betekent dat het voor eisers onmogelijk is om hun kinderen te bezoeken. De rechtbank oordeelt verder dat de hoorplicht niet is geschonden, aangezien eisers niet hebben gereageerd op aanvullende vragen van verweerder. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor eisers geen griffierecht terugkrijgen en geen proceskostenvergoeding ontvangen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.19156

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer 1] , eiser

[eiseres], V-nummer: [v-nummer 2] , eiseres
hierna tezamen te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. J. Singh),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,verweerder
(gemachtigde: mr. M. van Boheemen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een visum kort verblijf.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 13 oktober 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 18 april 2024 op het bezwaar van eisers is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2. De rechtbank heeft het beroep op 10 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers, de heer [naam] (medegarantsteller) en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser is geboren op [geboortedatum 1] 1951 en eiseres op [geboortedatum 2] 1962. Eisers hebben de Pakistaanse nationaliteit. Op 27 september 2023 hebben eisers verweerder verzocht om de afgifte van een visum voor kort verblijf om mevrouw [referente] (referente) en de heer [naam] (medegarantsteller) te bezoeken
4. Verweerder heeft de aanvraag van eisers afgewezen, omdat zij het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet hebben aangetoond. Ook hebben ze niet aangetoond over voldoende middelen van bestaan te beschikken. Daarnaast bestaat er redelijke twijfel over hun voornemen om het grondgebied van de lidstaten te verlaten voor het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum. In het bestreden besluit heeft verweerder het standpunt gehandhaafd dat er redelijke twijfel bestaat over het voornemen het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van het visum.
Wat vinden eisers in beroep?
5. Eisers zijn het niet eens met het bestreden besluit en voeren – kort samengevat – het volgende aan. Gezien de leeftijd van eisers is het onredelijk om te verlangen dat ze economisch actief zijn of de zorg dragen voor minderjarige kinderen. Nu verweerder het voor eisers vanwege hun leeftijd onmogelijk maakt om hun eigen kinderen te bezoeken, heeft verweerder artikel 8 van het EVRM [1] geschonden. Verweerder heeft ook de hoorplicht geschonden door eisers niet te horen, nu zij hebben aangegeven niet alle informatie schriftelijk te kunnen verstrekken. Ten slotte heeft verweerder het bezwaar ten onrechte kennelijk ongegrond verklaard, nu hij twee van de drie afwijzingsgronden heeft laten vallen in het bestreden besluit. Aangezien de ingebrekestelling terecht was, dient verweerder daarom een dwangsom te betalen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. De rechtbank oordeelt dat verweerder het bezwaar van eisers kennelijk ongegrond heeft mogen verklaren. Verweerder heeft namelijk mogen concluderen dat er geen twijfel over bestond dat het bezwaar niet tot een andere uitkomst kon leiden.
6.1.
De rechtbank toetst of verweerder in redelijkheid het bestreden besluit heeft kunnen nemen. Bij de beoordeling daarvan toetst de rechtbank terughoudend. Uit het toepasselijke Unierecht [2] volgt dat het aan de aanvrager is om zijn verblijfsdoel en zijn tijdige terugkeer naar het land van herkomst aannemelijk te maken. Uit rechtspraak van het Hof van Justitie van de EU [3] volgt dat verweerder bij het onderzoek van een visumaanvraag, met betrekking tot de beoordeling van de relevante feiten over een ruime beoordelingsmarge beschikt om te bepalen of een van de in artikel 32, eerste lid, van de Visumcode vermelde gronden voor weigering van een visum aan de aanvrager kan worden tegengeworpen. Het is dus aan de aanvrager van een visum om de voor de beoordeling van zijn aanvraag nodige informatie te verstrekken, waarvan de geloofwaardigheid moet worden aangetoond met relevante en betrouwbare bewijzen, die de twijfel kunnen wegnemen.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat redelijke twijfel is ontstaan over het voornemen van eisers om het grondgebied van de lidstaten tijdig te verlaten. Bij beantwoording van de vraag of een zogenaamd vestigingsrisico aannemelijk is, mag verweerder het criterium van sociale en economische binding hanteren. Verweerder heeft zich in dit kader op het standpunt mogen stellen dat er geen sprake is economische binding met Pakistan omdat niet is gebleken dat eisers over een regelmatig en substantieel inkomen beschikken om in hun eigen levensonderhoud te voorzien. Zo is onvoldoende vast komen te staan dat waar de stortingen op de rekening van eisers vandaan komen en of deze stortingen het gevolg zijn van inkomsten gegenereerd uit werk of een andere vorm van inkomen zoals pensioen. Eisers hebben geen nadere informatie verschaft en geen nieuwe stukken overgelegd waaruit de mate van economische binding met Pakistan blijkt. Ze hebben ook niet gereageerd op de in de bezwaarfase verstuurde vragenbrief van verweerder. Verweerder heeft zich ook op het standpunt mogen stellen dat sprake is van een geringe sociale binding met Pakistan. Eisers willen samen naar Nederland reizen en hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij de verantwoordelijkheid dragen voor een eigen achterblijvend gezin of een achterblijvende partner. Ook is niet gebleken dat eisers de zorg dragen voor familieleden of dat sprake zou zijn van zwaarwegende maatschappelijke verplichtingen. Eisers hebben ten aanzien van de sociale binding ook geen nadere informatie verschaft of nieuwe stukken overgelegd.
6.3.
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit daarom op het standpunt mogen stellen dat sprake is van een geringe economische en sociale binding met Pakistan en dat daardoor twijfel ontstaat over het voornemen van eisers om tijdig terug te keren. De enkele stelling van eisers dat deze door verweerder gebruikte criteria het moeilijker maken voor personen op leeftijd om daaraan te voldoen, maakt – wat daar verder ook van zij – niet dat aannemelijk is dat dit niet mogelijk is indien zij de gegevens verstrekken waar verweerder om heeft gevraagd.
Artikel 8 van het EVRM
7. De rechtbank volgt verder niet dat verweerder voor eisers vanwege hun leeftijd onmogelijk maakt om hun eigen kinderen te bezoeken en daarom artikel 8 van het EVRM heeft geschonden. Verweerder heeft de aanvraag van eisers afgewezen, omdat eisers hun economische en sociale binding met Pakistan niet hebben onderbouwd en omdat daardoor twijfel ontstaat over hun voornemen om tijdig terug te keren. Verweerder heeft hiermee geen inbreuk gemaakt op gezins- of familieleven tussen eisers en referente, temeer nu het bestreden besluit niet maakt dat het voor hen onmogelijk is elkaar in de toekomst te bezoeken.
Hoorplicht
8. De rechtbank oordeelt dat verweerder de hoorplicht in bezwaar niet heeft geschonden. Verweerder heeft op grond van wat naar voren is gebracht in bezwaar redelijkerwijs kunnen concluderen dat het bezwaar niet tot een andere uitkomst kon leiden dan afwijzing van de aanvraag. Hierbij is van belang dat eisers in bezwaar niet hebben gereageerd op de vragenbrief met aanvullende vragen en geen nadere stukken hebben overgelegd om hun economische en sociale binding met Pakistan te onderbouwen.
Dwangsom
9. Nu verweerder het bezwaar kennelijk ongegrond heeft kunnen verklaren, heeft hij ook geen dwangsom hoeven betalen aan eisers. [4]

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Drageljević, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
2.Artikel 32 van de Visumcode (Verordening 810/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009).
3.Zaak C-84/12, 19 december 2013, Koushkaki (ECLI:EU:C:2013:862).
4.Zie artikel 4:17, zesde lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht.