ECLI:NL:RBDHA:2024:22998

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 november 2024
Publicatiedatum
6 februari 2025
Zaaknummer
NL24.29170
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Jemenitische eiseres en de beoordeling van het landenbeleid Jemen

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Jemenitische eiseres tegen de afwijzing van haar asielaanvraag door de Minister van Asiel en Migratie. Eiseres, geboren in 1987, diende op 14 oktober 2022 een aanvraag in, die op 17 juli 2024 als kennelijk ongegrond werd afgewezen. De rechtbank behandelt het beroep op 14 november 2024, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig zijn, evenals een tolk. De rechtbank constateert dat de minister niet tijdig heeft beslist op de aanvraag, maar dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk is, omdat de minister alsnog een besluit heeft genomen. De rechtbank gaat vervolgens inhoudelijk in op de afwijzing van de asielaanvraag.

Eiseres heeft haar aanvraag onderbouwd met de vrees voor oorlog, verwoesting en slechte levensomstandigheden in Jemen, alsook voor aanranding en verkrachting. De minister heeft echter geoordeeld dat eiseres niet tot een risicogroep behoort en haar vrees onvoldoende heeft onderbouwd. De rechtbank oordeelt dat de minister ten onrechte vasthoudt aan een gradatie in de veiligheidssituatie in Jemen en dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd dat er sprake is van een minder uitzonderlijke situatie van willekeurig geweld. De rechtbank concludeert dat de minister een onzorgvuldig onderzoek heeft uitgevoerd en dat de belangen van de kinderen van eiseres niet zijn betrokken in de besluitvorming.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met deze uitspraak. Tevens veroordeelt de rechtbank de minister tot betaling van proceskosten aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.29170

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , V-nummer: [nummer] , eiseres

Mede namens haar minderjarige kinderen:
[naam]en
,
V-nummers: [nummer] en [nummer] ,
(gemachtigde: mr. D. van Elp),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. K. Bruin).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiseres. Eiseres stelt van Jemenitische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedag] 1987. Zij heeft op 14 oktober 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 17 juli 2024 deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vw 2000. Verder heeft de minister geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 verleend en evenmin uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000. Het besluit bevat voorts een terugkeerbesluit met een vertrektermijn van nul dagen en een inreisverbod voor de duur van 2 jaar.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 14 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiser, W. Fadl als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit

2. Eiseres heeft op 26 februari 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar asielaanvraag van 14 oktober 2022.
3. De rechtbank stelt vast dat de minister niet tijdig heeft beslist op eiseres haar asielaanvraag, dat de ingebrekestelling van 22 januari 2024 geldig is en dat daarna twee weken zijn verstreken, zonder dat de minister in die periode heeft beslist op de aanvraag.
4. De minister heeft na het instellen van het beroep met het bestreden besluit van 17 juli 2024 echter alsnog beslist op de aanvraag. Dat betekent dat eiseres geen inhoudelijk belang meer heeft bij een beoordeling van haar beroep tegen het niet tijdig beslissen. Het beroep is, voor zover het is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, dan ook
niet-ontvankelijk.
5. Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb heeft het beroep tegen het niet tijdig beslissen mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt. Eiseres is het niet eens met het inhoudelijke besluit op zijn asielaanvraag. Het beroep van eiseres heeft dus mede betrekking op het besluit van 17 juli 2024. De rechtbank zal dan ook hierna inhoudelijk ingaan op de beroepsgronden van eiseres tegen het besluit van 17 juli 2024 tot afwijzing van zijn asielaanvraag.
6. De rechtbank ziet evenwel aanleiding om de minister te veroordelen in de kosten die eiseres met betrekking tot het beroep tegen het niet tijdig beslissen redelijkerwijs heeft moeten maken. Het besluit van 17 juli 2024 is te laat genomen en eiseres heeft het beroep in zoverre terecht ingesteld. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875,-, en een wegingsfactor van 0,5). Het gewicht van de zaak is bepaald op licht (wegingsfactor 0,5) omdat het bij dit beroep uitsluitend gaat om het niet tijdig nemen van een besluit.

Het inhoudelijke beroep

7. De rechtbank beoordeelt de kennelijk ongegrond verklaring van de asielaanvraag van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
7.1.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
8. Eiseres heeft het volgende aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd. Eiseres is geboren in Saoedi Arabië. Vier jaar later is eiseres naar Jemen verhuisd. In 2012 heeft eiseres Jemen verlaten en is eiseres in verband met werkzaamheden van haar echtgenoot naar Qatar gegaan. Op 5 november 2021 is eiseres met behulp van een Spaans visum vertrokken uit Qatar. Op 6 november 2021 is eiseres via Spanje naar Nederland gereisd waar eiseres geruime tijd illegaal heeft verbleven. Eiseres heeft Qatar verlaten omdat haar man ontslagen zou worden. Sinds 2022 verblijft de man van eiseres in Amerika. Eiseres wil niet terug naar Jemen, omdat zij vreest voor de oorlog, de verwoesting en de slechte levensomstandigheden. Daarnaast vreest eiseres voor aanranding en verkrachting en vreest zij dat haar minderjarige dochters gedwongen worden uitgehuwelijkt. Als laatste loopt eiseres in Jemen een risico, omdat zij in een golfstaat heeft gewoond en deze mensen worden in Jemen gehaat.
Het bestreden besluit
9. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
- Identiteit, nationaliteit en herkomst.
9.1.
De minister heeft het relevante element geloofwaardig geacht. Volgens de minister kan eiseres echter niet worden aangemerkt als een vluchteling zoals bedoeld in het Vluchtelingenverdrag. De minister stelt zich daartoe op het standpunt dat eiseres niet behoort tot een risicogroep behoort. Eiseres is geen alleenstaande vrouw, omdat zij gehuwd is en zij heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij te vrezen heeft voor gender-gerelateerd geweld. Eiseres heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat juist eiseres slachtoffer wordt van aanranding, verkrachting en haar dochters slachtoffer worden van gedwongen uithuwelijking. Eiseres baseert zich enkel op wat zij heeft gehoord van derden en algemene bronnen, hetgeen onvoldoende is. Op grond van het landenbeleid voor Jemen is het aan eiseres om op basis van individuele omstandigheden aannemelijk te maken waarom specifiek zij een reëel risico loopt om slachtoffer te worden van de hoge mate van willekeurig geweld ten opzichte van andere burgers. Eiseres heeft dit niet aannemelijk gemaakt met haar verklaringen. De verklaringen van eiseres geven geen blijk van individuele omstandigheden waardoor juist zij een reëel risico loopt slachtoffer te worden van de hoge mate van willekeurig geweld. De minister acht daarbij van belang dat eiseres sinds 2012 niet meer in Jemen is geweest. De stelling van eiseres dat zij een risico loopt omdat zij uit de golfstaat komt en deze mensen in Jemen worden gehaat, heeft eiseres niet onderbouwd zodat ook deze vrees niet aannemelijk is.
9.2.
Verder heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat eiseres zonder gegronde reden niet zo snel nadat zij Nederland is ingereisd kenbaar heeft gemaakt dat zij internationale bescherming wenst. De minister heeft daarom de asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vw 2000.
De beroepsgronden en het oordeel van de rechtbank daarover
Landenbeleid Jemen en artikel 15-c
10. De rechtbank overweegt allereerst dat zij met eiseres en in lijn met de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 25 oktober 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:17489) van oordeel is dat de minister in het landenbeleid voor Jemen ten onrechte vasthoudt aan de gradaties voor een 15-c situatie, terwijl de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) al op 17 juli 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2927) heeft uitgelegd dat de gradaties in de veiligheidssituatie, zoals uiteengezet in de Kamerbrief van 5 maart 2024, niet houdbaar zijn.
11. De rechtbank is verder met eiseres, eveneens in lijn met voornoemde uitspraak van zittingsplaats Amsterdam, van oordeel dat door de minister onvoldoende is gemotiveerd dat ten aanzien van Jemen kan worden gesproken van een minder uitzonderlijke situatie van willekeurig geweld, waardoor eiseres op basis van individuele omstandigheden aannemelijk moet maken waarom juist zij een specifiek risico loopt op ernstige schade (zie rechtsoverweging 6.8). Bovendien heeft eiseres, in aanvulling op de in die uitspraak genoemde bronnen, gewezen op een stuk van de Verenigde Naties van 14 februari 2024 (SC/15590), waarin wordt toegelicht dat de oorlog in Gaza impact heeft op de situatie in Jemen en wordt opgeroepen tot een staakt het vuren. Verder heeft eiseres verwezen naar een artikel van de NOS van 20 juli 2024, waaruit blijkt dat Israël een aanval heeft uitgevoerd op Hodeida in Jemen.
12. Ter zitting is namens de minister toegelicht dat zij het niet eens is met voornoemde uitspraak en daar hoger beroep tegen heeft ingesteld. Aangeboden is ook om, ter onderbouwing van het standpunt, het hoger beroepschrift in het geding te brengen. De rechtbank ziet daartoe geen aanleiding. De rechtbank gaat ervan uit dat de Afdeling zich nog over de juistheid van die uitspraak zal uitlaten en er zijn specifiek in deze zaak ook andere zaaksgebonden redenen om het beroep gegrond te verklaren. De rechtbank licht dat hierna toe.
Bewijslastverdeling, onderzoek en motivering
13. De rechtbank is van oordeel dat de minister, zelfs als zou moeten worden uitgegaan van het standpunt van de minister dat er geen sprake is van een “kale 15c-situatie” [1] , uit is gegaan van een onjuiste bewijslastverdeling, dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest (fase 1) en dat er sprake is van een ontoereikende motivering (fase 2). De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
14. In het bestreden besluit schrijft de minister “
Anders dan in de zienswijze wordt aangevoerd liggen de stelplicht en de bewijslast bij de asielzoeker en is er geen gedeelde bewijslast”.Uit voornoemde uitspraak van de Afdeling van 17 juli 2024 blijkt dat er bij een beoordeling op grond van artikel 15 van de Kwalificatierichtlijn, wanneer er geen “kale 15c-situatie is”, twee fases moeten worden onderscheiden. De minister moet in de eerste fase alle relevante feitelijke omstandigheden van het geval verzamelen en onderzoeken en daarna in de tweede fase vaststellen bij welk soort in artikel 15 omschreven ernstige schade deze omstandigheden eventueel passen. De Afdeling overweegt verder dat het in eerste instantie aan de vreemdeling is om door middel van zijn verklaringen en documentatie en in samenwerking met de minister alle elementen ter staving van zijn verzoek om internationale bescherming naar voren te brengen. Hoewel de minister in het bestreden besluit ook wijst op de samenwerkingsverplichting, is voornoemde maatstaf over de stelplicht en bewijslast naar het oordeel van de rechtbank te verstrekkend en niet in lijn met de Afdelingsuitspraak. Ook om deze reden is er sprake van een gegrond beroep.
15. In het verlengde van daarvan is de rechtbank met eiseres van oordeel dat er in fase 1 sprake is van een onzorgvuldig onderzoek door de minister. Het nader gehoor van eiseres heeft plaatsgevonden op 19 december 2023. Dat is weliswaar na het arrest van het Hof van Justitie van 9 november 2023 (ECLI:EU:C:2023:843), maar vóór de wijziging van het landenbeleid voor Jemen per 25 april 2024. Voor dat moment gold voor Jemen dat sprake was de “kale 15c-situatie”. Ter zitting is ook namens de minister gezegd dat eiseres onder het oude landenbeleid, als tijdig op haar aanvraag zou zijn beslist, een vergunning zou hebben gekregen. Dat betekent dat na het nader (en laatste) gehoor van eiseres, maar voor het nemen van het bestreden besluit het landenbeleid is gewijzigd. Daardoor is fase 1 relevant geworden. De rechtbank is het met eiseres eens dat dit op zijn minst aanleiding had moeten vormen om haar opnieuw te horen. Vanaf dat moment gold namelijk dat de minister de verplichting had alle relevante feitelijke omstandigheden van het geval te verzamelen en onderzoeken. Dat is, zoals de gemachtigde van eiseres ter zitting terecht heeft aangevoerd, een ander uitgangspunt voor het voeren van een nader gehoor dan het uitgangspunt dat voor Jemen een “kale 15c-situatie” geldt. Na de wijziging van het landenbeleid, zelfs als dit uitgangspunt en toetsingskader op zichzelf genomen al juist zou zijn, werden de individuele omstandigheden van eiseres (nog) relevant(er) en kan niet worden uitgesloten dat daar vanuit de samenwerkingsverplichting meer en beter op zou zijn doorgevraagd. Gelet op de verplichting die op de minister rust in fase 1, had de wijziging van het landenbeleid na het laatste gehoor van eiseres maar voor het nemen van het bestreden besluit, dus aanleiding moeten zijn om eiseres opnieuw of aanvullend te horen.
16. De rechtbank is verder van oordeel dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd, althans dat de verzamelde informatie in de tweede fase onvoldoende kenbaar bij de beoordeling is betrokken. Hoewel de minister tot op zekere hoogte kan worden gevolgd in het standpunt dat eiseres gehuwd is en in die zin niet als alleenstaande kan worden aangemerkt conform het risicoprofiel, is in de besluitvorming niet kenbaar betrokken dat haar echtgenoot in de Verenigde Staten woont en dat zij vanuit Nederland samen met haar twee kinderen moet terugkeren naar Jemen. Dit zijn persoonlijke en individuele omstandigheden, welke bij de beoordeling hadden moeten worden betrokken. Uit het Algemeen Ambtsbericht Jemen van september 2023 blijkt dat door vrouwen geleide huishoudens bijzonder kwetsbaar zijn. Hetzelfde geldt voor ontheemden. Beide situaties lijken op eiseres van toepassing te zijn, als zij moet terugkeren naar Jemen met haar kinderen, nu zij ook geen woning of voormalige woonplaats in Jemen heeft. Voor zover de minister meent dat de echtgenoot zich bij eiseres kan of zou moeten voegen, blijkt in ieder geval niet uit de besluitvorming dat dit betrokken is. Ook is de grondslag voor dat standpunt in onderhavige procedure niet duidelijk geworden. Over de positie van de echtgenoot van eiseres in het kader van persoonlijke omstandigheden, laat de minister zich ten onrechte in het geheel niet uit, behoudens voor zover wordt gesteld dat eiseres niet als alleenstaande in de zin van een risicoprofiel kan worden aangemerkt op basis van het landenbeleid. Bij de huidige stand van zaken ligt enkel het besluit voor waaruit volgt dat eiseres met haar minderjarige kinderen niet in Nederland mag blijven en moet terugkeren naar Jemen, terwijl haar echtgenoot in de Verenigde Staten woont. Dit zijn feitelijke en persoonlijke omstandigheden, welke de minister in fase 2 kenbaar bij de beoordeling had moeten betrekken. Ook om deze reden is sprake van een gegrond beroep.
Artikel 3 IVRK, de belangen van het kind
17. Tussen partijen is verder niet in geschil, zo is namens de minister in het verweerschrift erkend, dat de belangen van de kinderen in het bestreden besluit niet kenbaar zijn betrokken. Ook om die reden is het beroep gegrond. Gelet op het hiervoor geconstateerde zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek ziet de rechtbank geen mogelijkheid om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, zoals namens de minister is verzocht. Ook de belangen van de kinderen zullen in het nieuw te nemen besluit kenbaar bij de beoordeling moeten worden betrokken.

Conclusie en gevolgen

18. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen. De rechtbank bepaalt daarom met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat de minister een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening moet houden met deze uitspraak.
19. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). Daar komen de proceskosten, zoals vermeld onder rechtsoverweging 6 ter hoogte van € 437,50, nog bij.
20. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen behoeft hetgeen eiseres voor het overige heeft aangevoerd geen bespreking meer.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 17 juli 2024, gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 17 juli 2024;
- draagt de minister op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 2.187,50 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J.M. van de Voort, rechter, in aanwezigheid van mr. I.M.M. Vedder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 26 november 2024
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.In deze situatie is de mate van willekeurig geweld zo hoog, dat eenieder alleen al door zijn aanwezigheid een risico loopt op ernstige schade.