ECLI:NL:RBDHA:2024:23024

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 november 2024
Publicatiedatum
7 februari 2025
Zaaknummer
NL24.41485 en NL24.41486
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van de zoon van de voormalige minister van Justitie van Gambia

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 29 november 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, die stelt de Gambiaanse nationaliteit te hebben en de zoon te zijn van de voormalige minister van Justitie van Gambia, heeft op 28 augustus 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 22 oktober 2024 afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank behandelt zowel het beroep als het verzoek om een voorlopige voorziening op 19 november 2024. Eiser heeft eerder meerdere asielaanvragen ingediend, waarvan de meeste zijn afgewezen of niet-ontvankelijk zijn verklaard.

Eiser heeft documenten ingediend ter onderbouwing van zijn claim, waaronder een geboortecertificaat en een verklaring van de Gambiaanse autoriteiten. De rechtbank oordeelt dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat hij de zoon is van de voormalige minister. De rechtbank wijst erop dat de ingediende documenten niet voldoende zijn om de gestelde problemen te onderbouwen. Eiser heeft geen nieuwe relevante elementen aangevoerd die zijn aanvraag zouden kunnen ondersteunen.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen een week hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.41485 en NL24.41486
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. H. Loth),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.E. Herlaar).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening. Eiser heeft op 28 augustus 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 22 oktober 2024 deze aanvraag in de zes weken procedure [1] afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 19 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, S. Egei als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser stelt de Gambiaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedag] 1979. Eiser heeft op 11 juni 2019 voor het eerst asiel aangevraagd in Nederland. Vervolgens heeft eiser nog zes maal asiel aangevraagd. De eerste twee aanvragen zijn niet in behandeling genomen omdat Estland verantwoordelijk was voor de behandeling daarvan. Vervolgens heeft eiser nog vier maal asiel aangevraagd. Deze aanvragen zijn respectievelijk kennelijk ongegrond verklaard, twee keer opvolgend buiten behandeling gesteld en niet-ontvankelijk verklaard. De besluiten die hieraan ten grondslag liggen zijn in rechte komen vast te staan.
2.1.
Eiser heeft op 27 juni 2024 voor de zevende keer asiel aangevraagd. Bij besluit van 1 augustus 2024 is deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard omdat eiser geen nieuwe relevante elementen of bevindingen heeft aangevoerd. Deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, heeft het beroep dat eiser hiertegen had ingesteld, bij uitspraak van 28 augustus 2024 gegrond verklaard en het besluit van 27 juni 2024 vernietigd. [2] Met het besluit van 21 oktober 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers aanvraag kennelijk ongegrond verklaard.
2.2.
Eiser verklaart opnieuw asiel aan te vragen om dezelfde redenen als de vorige keren. Namelijk dat hij problemen heeft ondervonden omdat hij de zoon is van [naam] die van 2012 tot 2013 minister van Justitie was in Gambia. Eisers vader wordt namelijk beschuldigd van economische delicten, onwettige executies en martelingen. Verweerder gelooft niet dat eiser de zoon is van [naam] en daarom worden de gestelde problemen ook niet gevolgd. Ter onderbouwing heeft eiser in deze procedure een origineel geboortecertificaat, een originele verklaring van de Gambiaanse autoriteiten dat het geboortecertificaat echt is, een origineel arrestatiebevel en een foto van een ‘verklaring ter ondersteuning van verblijf’ ingebracht. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser met deze documenten niet alsnog aannemelijk heeft gemaakt dat hij de zoon is van [naam] . Ook de gestelde problemen worden daarom nog steeds niet gevolgd door verweerder.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Verweerder stelt ten onrechte dat eiser onvoldoende originele documenten heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn asielaanvraag. Zowel het Hof van Justitie [3] als het EHRM [4] hebben echter al duidelijk gemaakt dat ook aan niet-geauthentiseerde documenten bewijswaarde toekomt. [5] Daarbij komt dat documenten volgens artikel 4, tweede en derde lid van de Definitierichtlijn altijd tegen het licht van de verklaringen van de vreemdeling moet worden beoordeeld. Verweerder heeft de door eiser ingebrachte kopieën onvoldoende beoordeeld in het licht eisers relaas. Er is daarom sprake van een motiveringsgebrek. [6] Inmiddels heeft eiser de originele ‘verklaring van ter ondersteuning van verblijf’ ontvangen en opgestuurd naar Bureau Documenten. Verweerder moet het document beoordelen in deze procedure. Eiser heeft doet daarnaast een beroep op de uitspraken van de hoogste bestuursrechter van 14 augustus 2024 [7] en het arrest Ararat. [8]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser aangegeven dat hij geen beroep meer doet op het arrest Ararat en de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 14 augustus 2024. De rechtbank zal deze beroepsgronden daarom niet beoordelen.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser onvoldoende originele documenten heeft overgelegd om aannemelijk te maken dat hij de zoon is van de voormalige minister van Justitie in Gambia en dat eiser in het verlengde daarvan ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij als gevolg hiervan problemen heeft ondervonden. Ten aanzien van het geboortecertificaat en het bewijs van echtheid van het geboortecertificaat heeft verweerder er terecht op gewezen dat deze documenten niet onderbouwen dat eiser de zoon is van de voormalige minister van Justitie in Gambia. De documenten geven alleen aan dat eisers vader [naam] heet. Deze naam komt daar vaker voor. Wat betreft het arrestatiebevel heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat al in rechte is komen vast te staan bij uitspraak van 28 augustus 2024 dat het arrestatiebevel geen relevant document is omdat uit de verklaring van onderzoek volgt dat het arrestatiebevel zeer wel mogelijk niet echt is. Wat betreft de ‘verklaring ter ondersteuning van verblijf’ is ter zitting gebleken dat de gemachtigde van eiser het document weliswaar per post had verzonden naar Bureau Documenten maar dat hij een week voor de zitting het document retour heeft ontvangen. Verweerder is gelet hierop niet in de gelegenheid geweest om het document te onderzoeken in de beroepsprocedure. De rechtbank is echter van oordeel dat verweerder ook niet gehouden is om het document te onderzoeken omdat verweerder heeft kunnen concluderen dat aan dit document geen positieve bewijswaarde toekomt. Immers valt niet in te zien dat eiser dit document pas bij zijn zevende asielaanvraag heeft ingebracht terwijl het een document op aanvraag betreft. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser verder toegelicht dat het gaat om een notariële verklaring. De rechtbank heeft het document bekeken en ziet inderdaad dat het document is ondertekend door een notaris en dat een notariële stempel is aangebracht op het document. Uit het document blijkt echter niet waarop de verklaring dat eiser de zoon is van de voormalige minister van Justitie, is gebaseerd en welke brondocumenten hieraan ten grondslag liggen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser met dit document niet alsnog aannemelijk heeft gemaakt dat hij de zoon is van de voormalige minister van Justitie.
6. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank verder van oordeel dat verweerder de ingebrachte kopieën voldoende heeft beoordeeld in het licht van eisers relaas. Eiser wordt daarom niet gevolgd in zijn stelling dat sprake is van een motiveringsgebrek.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder de aanvraag op goede gronden heeft afgewezen als kennelijk ongegrond.
8. Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af
9. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. J.J. Yilmaz, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zoals bedoeld in artikel 59, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
2.Zaaknummers NL24.31133 en NL24.31134.
3.Hof van Justitie van de Europese Unie.
4.Europees Hof van de Rechten van de Mens.
5.Zie het arrest van het Hof van Justitie van 10 juni 2021, LH t. Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, ECLI:EU:C:2021:478, en het arrest van het EHRM 24 oktober 2023, A.M.A. t. Nederland, ECLI:CE:ECHR:2023:1024JUD002304819.
6.Op grond van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 14 augustus 2024, ECLI:NL:RVS
8.Zie het arrest van het Hof van Justitie van 17 oktober 2024, ECLI:EU:C:2024:892.