ECLI:NL:RBDHA:2024:23025

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 november 2024
Publicatiedatum
7 februari 2025
Zaaknummer
NL24.38833 en NL24.38834
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Zuid-Afrikaanse eiser wegens ongeloofwaardige problemen met vader

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 29 november 2024, wordt het beroep van een Zuid-Afrikaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag behandeld. Eiser, geboren in 2000, heeft op 17 september 2024 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de minister van Asiel en Migratie op 1 oktober 2024 als kennelijk ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft op 19 november 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder en een tolk.

Eiser stelt dat hij problemen heeft met zijn vader, die hem en zijn familie in het verleden heeft mishandeld en hen bedreigt. De rechtbank oordeelt dat de identiteit en nationaliteit van eiser geloofwaardig zijn, maar dat de problemen met zijn vader niet geloofwaardig zijn. Verweerder heeft geconcludeerd dat eiser onvoldoende originele documenten heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn asielrelaas, wat leidt tot de conclusie dat eiser geen reëel risico loopt op vervolging.

De rechtbank wijst erop dat het aan eiser is om zijn asielrelaas aannemelijk te maken en dat verweerder op goede gronden heeft geoordeeld dat de problemen met zijn vader ongeloofwaardig zijn. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.38833 en NL24.38834
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. H. Loth),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.E. Herlaar).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening. Eiser heeft op 17 september 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 1 oktober 2024 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 19 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, M. van Kaam als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser stelt van Zuid-Afrikaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op
[geboortedag] 2000. Eiser legt aan zijn asielaanvraag ten grondslag dat hij problemen heeft met zijn vader. Eiser, zijn moeder en zijn broer werden door eisers vader mishandeld. Ook mocht eiser van hem niet naar school. Eisersmoeder is daarom met hem en zijn broer gevlucht in 2011. In 2021 heeft eisers vader mensen gestuurd om hem, zijn moeder en zijn broer te vermoorden. Eisers vader is namelijk een machtige man door zijn taxibedrijf. Hierna is eiser zijn moeder en zijn broer kwijtgeraakt. In december 2023 heeft eisers vader hem gevonden en in elkaar geslagen. Eiser heeft hiervan aangifte gedaan. De politie heeft de zaak geopend voor onderzoek maar na een maand is de zaak weer gesloten. Bij terugkeer vreest eiser vermoord te worden door zijn vader en zijn handlangers.
2.1.
Volgens verweerder bevat het asielrelaas van eiser de volgende asielmotieven:
  • identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • problemen met zijn vader.
2.2.
Verweerder vindt de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig maar de problemen die eiser heeft ondervonden met zijn vader niet geloofwaardig. Eiser heeft daarom geen vrees voor vervolging in vluchtelingrechtelijke zin en hij loopt geen reëel risico op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM. [1]
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Verweerder vindt eisers problemen met zijn vader ten onrechte ongeloofwaardig. Eiser heeft wel degelijk voldoende documenten ingebracht om zijn gestelde problemen aannemelijk te maken. Verweerder werpt ten onrechte tegen dat eiser onvoldoende originele documenten heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn asielrelaas. Verweerder stelt hiermee een onmogelijke eis aangezien eisers aanvraag is behandeld in de grensprocedure. Uit rechtspraak van het EHRM [2] en het Hof van Justitie [3] volgt verder dat ook aan kopieën bewijswaarde toekomt. [4] Daarbij komt dat documenten altijd tegen het licht van de verklaringen van de vreemdeling moeten worden beoordeeld. De passage in Werkinstructie (WI) 2024/6 over de bewijswaarde van kopieën strookt dan ook niet met het geldende recht. Verweerder heeft de overgelegde kopieën onvoldoende kenbaar betrokken bij de beoordeling samenhang met eisers verklaringen waardoor er sprake is van een motiveringsgebrek. [5]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat de problemen van eiser met zijn vader niet geloofwaardig zijn.
In overeenstemming met paragraaf C1/4.3.1. van de Vc 2000 [6] en WI 2024/6, heeft verweerder eerst beoordeeld of eiser zijn asielrelaas volledig heeft onderbouwd aan de hand van objectieve documenten. Het gaat hierbij om documenten die authentiek zijn en waarvan de echtheid kan worden vastgesteld. Verweerder heeft op goede gronden geconcludeerd dat eiser onvoldoende originele documenten heeft overgelegd om zijn asielrelaas aannemelijk te maken. Niet in geschil is namelijk dat eiser ter onderbouwing van de gestelde problemen enkel kopieën heeft ingebracht. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat verweerder een onmogelijke eis stelt door originele documenten te verlangen bij een aanvraag die behandeld wordt in de grensprocedure. Het is aan eiser om zijn asielrelaas aannemelijk te maken. Verweerder mag dan ook verwachten dat eiser inspanningen verricht om zijn asielrelaas te onderbouwen. Niet is gebleken dat eiser deze inspanningen heeft verricht terwijl hij wel heeft verklaard originele documenten te kunnen verkrijgen. [7] Verweerder er daarnaast er terecht op gewezen dat in paragraaf C1/4.3.1. van de Vc 2000 is onderkend en rekening is gehouden met het feit dat asielzoekers over het algemeen niet over originele documenten beschikken. Hierin is namelijk vastgelegd dat een geloofwaardigheidstoets wordt toegepast als bedoeld in artikel 31, zesde lid, van de Vw 2000 [8] indien een vreemdeling er niet in slaagt zijn asielrelaas volledig te onderbouwen met objectieve documenten.
4.1.
De rechtbank stelt vast dat verweerder de geloofwaardigheid van eisers asielrelaas, in overeenstemming hiermee heeft beoordeeld aan de hand van de zes cumulatieve voorwaarden die zijn neergelegd in artikel 31, zesde lid, van de Vw 2000. Daarbij heeft verweerder ook beoordeeld hoe de inhoud van de ingebrachte kopieën zich verhoudt tot eisers verklaringen. Dit is ook in lijn met paragraaf 4.1. van WI 2024/6 waarin is opgenomen dat kopieën betrokken worden bij de geloofwaardigheidsbeoordeling. Eiser wordt dan ook niet gevolgd in zijn stellingen dat verweerder de ingebrachte documenten onvoldoende heeft beoordeeld in het licht van eisers verklaringen en dat WI 2024/6 niet strookt met de rechtspraak van het EHRM en het Hof van Justitie.
4.2.
De rechtbank overweegt dat verweerder in het kader van de beoordeling van de geloofwaardigheid heeft kunnen tegenwerpen dat eiser niet alle documenten waarover hij zegt te beschikken heeft overlegd en hier geen deugdelijke verklaring voor heeft gegeven. Zoals hiervoor is overwogen, heeft eiser immers verklaard dat hij diverse originele documenten ter onderbouwing van zijn asielrelaas zou kunnen verkrijgen maar heeft hij deze vervolgens niet overgelegd. Verweerder heeft daarom niet ten onrechte geconcludeerd dat eiser niet heeft voldaan aan artikel 31, zesde lid, onder b, van de Vw 2000. Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij nog niet heeft geprobeerd om deze documenten te verkrijgen maar dat hij dit zal doen als hem meer tijd wordt gegund. De rechtbank overweegt dat verweerder deze verklaring onvoldoende heeft mogen vinden. De rechtbank overweegt dat verweerder daarnaast heeft tegengeworpen dat eisers verklaringen geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen, onder andere omdat eiser op een aantal punten tegenstrijdig heeft verklaard, en dat hij hiermee niet voldoet aan artikel 31, zesde lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000. Eiser heeft hier in beroep geen gronden tegen aangevoerd en geen verklaring gegeven voor deze tegenstrijdigheden. Aangezien artikel 31, zesde lid, van de Vw 2000 cumulatieve voorwaarden bevat, heeft verweerder alleen al hierom eisers gestelde problemen ongeloofwaardig mogen vinden en eiser niet het voordeel van de twijfel hoeven geven.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder de aanvraag op goede gronden heeft afgewezen als kennelijk ongegrond.
6. Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
7. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Smeets, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. J.J. Yilmaz, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
3.Hof van Justitie van de Europese Unie.
4.Zie het arrest van het Hof van Justitie van 10 juni 2021, C-921/19 en het arrest van het EHRM van 24 oktober 2023, 23048/19.
5.Op grond van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
6.Vreemdelingencirculaire 2000.
7.Zie pagina 4 van het rapport van het nader gehoor.
8.Vreemdelingenwet 2000.