ECLI:NL:RBDHA:2024:23033

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juli 2024
Publicatiedatum
10 februari 2025
Zaaknummer
NL24.20421 en NL24.20422
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag EU-verblijfsdocument op basis van het Terugtrekkingsakkoord en beoordeling van de 12-maandentermijn

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een EU-verblijfsdocument voor duurzaam verblijf op grond van het Terugtrekkingsakkoord beoordeeld. De aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat eiser de Europese Unie te lang had verlaten en niet voldeed aan de 12-maandentermijn. De rechtbank heeft op 21 mei 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder en een tolk.

De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag terecht is, omdat eiser langer dan twaalf maanden uit Nederland is geweest. Eiser had weliswaar argumenten aangedragen over zijn intentie om terug te keren en de impact van gezondheidsproblemen en reisbeperkingen door de Covid-pandemie, maar de rechtbank oordeelt dat deze omstandigheden niet voldoende zijn om de 12-maandentermijn te verlengen. Eiser heeft niet aangetoond dat hij rechtmatig verblijf had als gemeenschapsonderdaan op 31 december 2020, wat essentieel is voor het verkrijgen van een verblijfsdocument op basis van het Terugtrekkingsakkoord.

De rechtbank wijst ook het verzoek van eiser om vrijstelling van het griffierecht toe, maar verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak benadrukt dat er geen ruimte is voor een belangenafweging, aangezien eiser niet voldoet aan de voorwaarden van het Terugtrekkingsakkoord. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris niet onterecht heeft gehandeld en dat de procedure correct is verlopen, zonder schending van het verdedigingsbeginsel of de hoorplicht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.20421 (beroep) en NL23.20422 (voorlopige voorziening)
v-nummer: [V-nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , eiser en verzoeker, hierna: eiser

(gemachtigde: mr. N.C. Blomjous),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een EU [1] -verblijfsdocument voor bepaalde tijd voor duurzaam verblijf op grond van het Terugtrekkingsakkoord [2] en het verzoek van eiser om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2
Verweerder heeft de aanvraag met het besluit van 29 november 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 26 juni 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 21 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van verweerder en P. Ghosh als tolk in de Engelse taal.

Overwegingen

2.1
De rechtbank beoordeelt de afwijzing van eisers aanvraag tot afgifte van een EU-verblijfsdocument op grond van het Terugtrekkingsakkoord als bedoeld in paragraaf B13/2.1 van de Vc [3] 2000. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.2
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft
Besluitvorming
3. Verweerder heeft zich in het primaire besluit, gehandhaafd in het bestreden besluit, op het standpunt gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor afgifte van een verblijfsdocument overeenkomstig artikelen 18 en 19 van het Terugtrekkingsakkoord als bedoeld in paragraaf B13/2.1 van de Vc 2000 omdat eiser niet voldoet aan de 12-maandentermijn. Ook voldoet eiser niet aan het middelenvereiste.
Beoordeling door de rechtbank
4. Eiser heeft een onderbouwd verzoek gedaan om vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht. De rechtbank wijst dit verzoek toe, zodat eiser in beide procedures is vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen.
5.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet ten onrechte aan eiser heeft tegengeworpen dat hij de Europese Unie te lang heeft verlaten en daarmee niet aan de 12maandentermijn heeft voldaan. De rechtbank overweegt als volgt.
5.2
Uit de BRP [4] blijkt dat eiser sinds 11 november 2020 als niet-ingezetene is geregistreerd. Eiser heeft zich op 21 december 2022 weer in Nederland ingeschreven. Middels de overgelegde boekingsbevestigingen voor accommodaties heeft eiser aannemelijk gemaakt dat hij in de periode van 3 november 2020 tot en met 3 december 2020 in Nederland is geweest. In zijn gronden heeft eiser aangegeven dat hij Nederland op 3 december 2020 heeft verlaten. Op grond van artikel 8.15, eerste lid onder b van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 eindigt het rechtmatig verblijf van de vreemdeling als bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde of vierde lid, van het Vb 2000 die niet de nationaliteit bezit van een staat als bedoeld in het eerste lid van dat artikel, niet door afwezigheid uit Nederland gedurende een eenmalige periode van ten hoogste twaalf maanden om belangrijke redenen, zoals ernstige ziekte. In eisers geval is evident dat hij langer dan twaalf maanden uit Nederland is geweest. Eiser is namelijk van 3 december 2020 tot en met 17 augustus 2022, oftewel twintig maanden en veertien dagen uit Nederland geweest.
5.3
Eiser voert aan dat de 12-maandentermijn niet zo absoluut is als door verweerder wordt gesteld. Hierbij moet namelijk ook rekening worden gehouden met de intentie van eiser. Hij heeft eerder willen terugkomen, maar vanwege zijn gezondheidsproblemen en de reisbeperkingen als gevolg van de Covid-pandemie kon hij niet eerder terugkeren. De aangevoerde omstandigheden leiden naar het oordeel van de rechtbank niet tot de conclusie dat de termijn van twaalf maanden moet worden opgerekt.
5.4
Zo wordt de stelling van eiser dat de 12-maandentermijn niet zo strikt is als gesteld en dat het gaat om de intentie van eiser, niet gevolgd door de rechtbank. De rechtbank kan dit namelijk niet afleiden uit de tekst van het Terugtrekkingsakkoord en eiser heeft ook niet toegelicht waar dit wel uit zou moeten volgen. Verder heeft te gelden dat in het Terugtrekkingsakkoord al rekening is gehouden met een langere afwezigheid vanwege ziekte, namelijk de 12-maandentermijn. Eiser heeft deze termijn ruimschoots overschreden. De aangevoerde medische redenen maken naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet dat er moet worden afgeweken van de termijn.
Ook de reisbeperkingen als gevolg van de Covid-pandemie leiden niet tot de omstandigheid dat de 12-maandentermijn niet kan worden tegengeworpen. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser eerder naar Nederland had kunnen reizen. Het was namelijk in maart 2022 al mogelijk om vanuit het verenigd Koninkrijk terug te reizen naar Nederland. Eiser is echter pas vijf maanden later teruggekeerd naar Nederland. Eisers verklaring in dit kader op de zitting dat hij in maart 2022 ‘het Verenigd Koninkrijk een laatste kans gaf om voorbij zijn ras en etniciteit te kijken’ en dat hij hoopte op kwalitatieve medische zorg in het Verenigd Koninkrijk maken het voorgaande niet anders.
5.5
Eiser heeft verder aangevoerd dat hij in het Verenigd Koninkrijk te maken heeft met systematische discriminatie en dat verweerder hiermee ten onrechte geen rekening heeft gehouden bij de beoordeling van zijn aanvraag. De rechtbank volgt dit standpunt niet. Er is in deze procedure namelijk geen ruimte voor het maken van een belangenafweging. Eiser kan geen rechten aan het Terugtrekkingsakkoord ontlenen, omdat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij rechtmatig verblijf had als gemeenschapsonderdaan op 31 december 2020 (het einde van de overgangsperiode) en zijn verblijf heeft voortgezet. Uit het Terugtrekkingsakkoord volgt namelijk dat het moet gaan om burgers van het Verenigd Koninkrijk die overeenkomstig het recht van de Unie voor het einde van de overgangsperiode in een lidstaat hun recht op verblijf hebben uitgeoefend en vervolgens daar ook hun verblijf voortzetten. Daarvan is in het geval van eiser geen sprake, waardoor er voor het maken van een belangenafweging door verweerder geen ruimte is.
5.6
Eiser heeft verder aangevoerd dat verweerder het verdedigingsbeginsel heeft geschaad door geen inzage te geven in de gegevens uit Suwinet. Verweerder heeft tegengeworpen dat niet is gebleken dat eiser in Nederland werkzaam is of beschikt over voldoende middelen van bestaan. Omdat verweerder de gegevens uit Suwinet niet aan het dossier heeft toegevoegd, heeft eiser hierop niet kunnen reageren. De rechtbank is van oordeel dat het verdedigingsbeginsel niet is geschaad aangezien niet in geschil is dat eiser niet heeft gewerkt. Het is de rechtbank dan ook niet gebleken hoe eiser op dit punt in zijn belangen is geschaad. Eiser heeft dit ook niet kunnen toelichten op de zitting.
5.7
Tot slot faalt ook het beroep van eiser op schending van de hoorplicht. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht kan van het horen worden afgezien als het bezwaar kennelijk ongegrond is. Van een kennelijk ongegrond bezwaar is sprake wanneer uit het bezwaarschrift al aanstonds blijkt dat de bezwaren ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Gezien bovenstaande overwegingen en de inhoud van het bezwaarschrift is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft afgezien van het horen in de bezwaarfase. Van schending van de hoorplicht is naar het oordeel van de rechtbank daarom geen sprake.
6. Het beroep is ongegrond. Nu op het beroep is beslist bestaat geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank, in de zaak geregistreerd onder NL23.20421,
- verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter, in de zaak geregistreerd onder NL23.20422,
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. N.R. Peters, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Europese Unie
2.Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie
3.Vreemdelingencirculaire
4.Basisregistratie personen.