ECLI:NL:RBDHA:2024:23043

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juni 2024
Publicatiedatum
10 februari 2025
Zaaknummer
NL24.5279
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens niet-betaling griffierecht in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak heeft eiser, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, op 18 juli 2023 een aanvraag ingediend voor een gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid. Deze aanvraag werd op 13 september 2023 door de verweerder afgewezen. Eiser heeft hiertegen op 25 september 2023 bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd op 16 januari 2024 ongegrond verklaard. Eiser ging op 12 februari 2024 in beroep tegen deze beslissing. Echter, verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.

De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet nodig werd geacht. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser het griffierecht van € 187,- niet tijdig heeft betaald, wat volgens artikel 8:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een vereiste is voor het in behandeling nemen van het beroep. De rechtbank heeft eiser op 17 maart 2024 een aangetekende brief gestuurd met de mededeling dat het griffierecht binnen twee weken betaald moest worden. Deze brief is op 20 maart 2024 bezorgd, maar het griffierecht is niet ontvangen.

Aangezien eiser geen geldige reden heeft gegeven voor de niet-betaling van het griffierecht, heeft de rechtbank geconcludeerd dat het beroep niet inhoudelijk kan worden behandeld. De rechtbank heeft daarom het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Khalloufi, griffier, en is op 6 juni 2024 openbaar gemaakt.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.5279
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. A.H. Hekman),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Op 18 juli 2023 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een gecombineerde vergunning verblijf en arbeid. Met het besluit van 13 september 2023 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Hiertegen heeft eiser op 25 september 2023 bezwaar gemaakt.
Met het besluit van 16 januari 2024 heeft verweerder dit bezwaar ongegrond verklaard. Eiser is hiertegen op 12 februari 2024 in beroep gegaan.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is.1
2. Iemand die in beroep gaat moet griffierecht betalen. Dit staat in artikel 8:41, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In dit geval is het griffierecht € 187,-. De griffier van de rechtbank stelt een termijn waarbinnen het griffierecht moet worden betaald. Dat betekent in dit verband dat het hele bedrag binnen die termijn is bijgeschreven op de rekening van de rechtbank of dat het binnen die termijn is betaald op de griffie van de rechtbank.
3. Als het griffierecht niet (op tijd) wordt betaald is de hoofdregel dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk mag behandelen. Soms is dat anders. Dan is er een geldige reden waarom het griffierecht niet door de rechtbank is ontvangen. Het gaat dan om omstandigheden waar eiser niets aan kan doen.2
1. Op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4. De rechtbank heeft eiser op 17 maart 2024 een aangetekende brief gestuurd, waarin staat dat eiser het griffierecht binnen twee weken moet betalen aan de rechtbank. Nader door de rechtbank ingesteld onderzoek in het Track & Trace-systeem van PostNL heeft uitgewezen dat deze brief op 20 maart 2024 om 10:05 uur is bezorgd bij het kantoor van de gemachtigde van eiser. De rechtbank heeft het bedrag evenwel niet ontvangen. Eiser heeft daarvoor geen geldige reden gegeven.
5. Het beroep zal niet inhoudelijk worden behandeld en de rechtbank zal geen uitspraak over het beroep doen. Het beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.2
Conclusie en gevolgen
Het beroep is kennelijk niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Khalloufi, griffier.
2 artikel 8:54, van de Awb.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
06 juni 2024

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.