ECLI:NL:RBDHA:2024:23061

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 augustus 2024
Publicatiedatum
10 februari 2025
Zaaknummer
NL24.20278
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in het bestuursrechtelijke bezwaar van een Oekraïense verzoekster tegen de afwijzing van tijdelijke bescherming

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 8 augustus 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een Oekraïense verzoekster. De verzoekster had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarin werd bepaald dat zij niet onder de Richtlijn tijdelijke bescherming valt en daarom geen verblijfssticker zou ontvangen. De verzoekster heeft verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij meent dat er een spoedeisend belang is bij haar verzoek. De voorzieningenrechter heeft de zaak op 18 juli 2024 behandeld, waarbij de verzoekster en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de verzoekster rechtmatig verblijf heeft in Nederland, omdat haar asielprocedure nog loopt. De voorzieningenrechter heeft echter ook vastgesteld dat de verzoekster een meer dan redelijke kans van slagen heeft in haar bezwaar tegen het besluit van de minister. Daarom heeft de voorzieningenrechter de minister opgedragen om binnen twee weken na de hoorzitting een beslissing te nemen op het bezwaar van de verzoekster. Indien de minister niet tijdig beslist, worden de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geschorst en moet de verzoekster als begunstigde van tijdelijke bescherming worden aangemerkt en een verblijfssticker ontvangen. De verzoekster krijgt ook een proceskostenvergoeding van € 1.750,- toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL24.20278
V-nummer: [V-nummer]

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoekster] ,

geboren op [geboortedatum] 1982, van Oekraïense nationaliteit, verzoekster
(gemachtigde: mr. A. Berends),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
verweerder (hierna: de minister)
(gemachtigde: mr. A.E. van Midden).

Inleiding

1. Bij besluit van 10 april 2024 heeft de minister bepaald dat verzoekster niet onder de Richtlijn tijdelijke bescherming [1] valt en daarom geen verblijfssticker krijgt.
1.1.
Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter daarnaast verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
De minister heeft op het verzoek om een voorlopige voorziening gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 18 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, A.V. Abrasimova als tolk in de Russische taal, en de gemachtigden van partijen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen als onverwijlde spoed dat gelet op de betrokken belangen vereist. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om de rechtsgevolgen van het besluit van 10 april 2024 op te schorten, om de minister op te dragen een verblijfssticker in het paspoort van verzoekster te plaatsen en om haar te behandelen als begunstigde van tijdelijke bescherming. Verzoekster heeft, voor zover de voorzieningenrechter geen spoedeisend belang aanneemt, verzocht om de minister op te dragen binnen twee weken een besluit te nemen en als de minister niet binnen twee weken een besluit neemt, dat zij moet worden behandeld als begunstigde van tijdelijke bescherming.
4. De minister heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat verzoekster geen spoedeisend belang heeft bij haar verzoek. Verzoekster heeft namelijk een asielaanvraag ingediend en haar asielprocedure loopt nog steeds, waardoor zij op dit moment rechtmatig verblijf heeft. [2]
5. Verzoekster meent dat zij wel degelijk een spoedeisend belang heeft. Zij heeft namelijk verzocht dat zij wordt behandeld als begunstigde van tijdelijke bescherming, zodat zij recht heeft op gemeentelijke opvang en bijvoorbeeld ook direct mag werken zonder een tewerkstellingsvergunning. Bovendien heeft verzoekster volgens de minister een onvolledige asielaanvraag ingediend en verwachtte de minister dat verzoekster zich binnen twee weken zou melden in Ter Apel. Nu verzoekster dat niet heeft gedaan, kan de minister elk moment een voornemen uitbrengen dat de asielaanvraag van verzoekster niet in behandeling wordt genomen.
6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de door verzoekster aangevoerde omstandigheden in beginsel onvoldoende zijn om op dit moment een spoedeisend belang aan te nemen. Niet is gebleken dat sprake is van een dreiging tot uitzetting. Verzoekster verblijft zolang haar asielaanvraag nog loopt immers rechtmatig in Nederland. Dat de minister op korte termijn een voornemen zou uitbrengen tot buitenbehandelingstelling van de asielaanvraag maakt dit procedureel rechtmatig verblijf niet anders. Verzoekster heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat hierin een spoedeisend belang is gelegen. De voorzieningenrechter overweegt verder dat verzoekster weliswaar belang heeft bij het kunnen verkrijgen van toegang tot de gemeentelijke opvang en het direct kunnen werken zonder tewerkstellingsvergunning, maar de voorzieningenrechter is niet gebleken dat dit belang op dit moment spoedeisend is. [3] De voorzieningenrechter ziet gelet hierop geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen in die zin dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit direct worden geschorst en dat de minister verzoekster per ommegaande een verblijfssticker moet verlenen.
7. De voorzieningenrechter ziet echter aanleiding nog het volgende te overwegen. De minister heeft aanvankelijk het standpunt ingenomen dat het bezwaar van verzoekster geen redelijke kans van slagen heeft, omdat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij onder de reikwijdte van de Richtlijn tijdelijke bescherming valt. Verzoekster heeft volgens de minister weliswaar nog tussen 21 februari 2024 en 21 maart 2024, en dus ná de peildatum van 26 november 2021 [4] , in Oekraïne verbleven, maar zij heeft volgens de minister niet aannemelijk gemaakt dat zij de intentie had om zich in deze periode duurzaam te vestigen in Oekraïne. De minister heeft het standpunt dat het bezwaar van verzoekster geen redelijke kans van slagen op de zitting laten vallen. De minister heeft verder op de zitting toegelicht dat verzoekster op 8 augustus 2024 zal worden gehoord en dat tijdens de hoorzitting verder zal worden onderzocht of verzoekster onder de Richtlijn tijdelijke bescherming valt. De minister heeft op verzoek van de voorzieningenrechter na de zitting bij brief van 18 juli 2024 laten weten dat de beslistermijn in deze zaak tot zes weken na de datum van de hoorzitting duurt, maar dat het in de praktijk echter zo is dat in soortgelijke zaken rond de één à twee weken na de hoorzitting een besluit wordt genomen en dat de minister zich zal inspannen om ook in deze zaak voortvarend een besluit te nemen.
8. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het bezwaar van verzoekster een meer dan redelijke kans van slagen heeft. Daargelaten de vraag of de minister het vereiste mag tegenwerpen of verzoekster de intentie had om zich duurzaam in Oekraïne te vestigen, heeft verzoekster naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in bezwaar verschillende stukken overgelegd waaruit die intentie duidelijk blijkt. De voorzieningenrechter acht het gelet hierop zeer waarschijnlijk dat de minister in de beslissing van bezwaar verzoekster alsnog als begunstigde van tijdelijke bescherming zal aanmerken en haar de gevraagde verblijfssticker zal verlenen. In deze situatie heeft verzoekster naar het oordeel van de voorzieningenrechter er belang bij om snel een beslissing op haar bezwaarschrift te krijgen. Dit belang wordt spoedeisender naarmate de beslissing op bezwaar langer op zich laat wachten. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding om de volgende voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter zal de minister opdragen binnen twee weken na de hoorzitting van 8 augustus 2024 een beslissing te nemen op het bezwaar van verzoekster. Voor het geval de minister niet binnen deze termijn een beslissing op het bezwaar van verzoekster heeft genomen, bepaalt de voorzieningenrechter dat met ingang 22 augustus 2024 tot vier weken na de beslissing op het bezwaar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit worden geschorst, verzoekster als begunstigde van tijdelijke bescherming dient te worden aangemerkt en haar gedurende deze periode een verblijfssticker moet worden verstrekt.
9. Verzoekster krijgt een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende bijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van een verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). Als aan verzoekster een toevoeging is verleend, moet de minister de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige zin toe, in de zin dat de minister wordt opgedragen binnen twee weken na de hoorzitting van 8 augustus 2024 een beslissing op het bezwaar van verzoekster te nemen;
- bepaalt, in het geval niet binnen twee weken na de hoorzitting van 8 augustus 2024 op het bezwaar van de minister is beslist, dat met ingang van 22 augustus 2024 tot vier weken na de beslissing op het bezwaar de rechtsgevolgen van het besluit van 10 april 2024 worden geschorst, dat verzoekster als begunstigde van tijdelijke bescherming wordt aangemerkt en dat aan verzoekster de gevraagde verblijfssticker wordt verleend;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.G. Odink, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. F.W. Victoor, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Richtlijn 2001/55/EG betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen.
2.Op grond van artikel 8, aanhef en onder f, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Zie ook de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats van 14 mei 2024, zaaknummer NL24.13280 (deze uitspraak is niet gepubliceerd op rechtspraak.nl).
4.Op grond van artikel 3.1, eerste lid, aanhef en onder e, van het Vreemdelingenbesluit 2000 in samenhang met artikel 3.9a, eerste lid, aanhef en onder a, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 vallen personen met de Oekraïense nationaliteit die na 26 november 2021 Oekraïne zijn ontvlucht onder de Richtlijn tijdelijke bescherming.