ECLI:NL:RBDHA:2024:23070

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 november 2024
Publicatiedatum
11 februari 2025
Zaaknummer
NL24.21530
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van verblijfsrecht en afwijzing aanvraag EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 november 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de minister van Asiel en Migratie. De eiser had een verblijfsvergunning gekregen van 31 juli 2018 tot 31 juli 2023, maar de minister heeft deze vergunning met terugwerkende kracht ingetrokken tot 22 december 2022. Dit gebeurde omdat de eiser niet langer voldeed aan de voorwaarden voor het verblijfsrecht. De minister heeft ook de aanvraag van de eiser voor een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen afgewezen, omdat de eiser niet gedurende vijf jaar onafgebroken regulier verblijf had gehad. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, omdat de intrekking van het verblijfsrecht terecht was en de minister voldoende had gemotiveerd waarom de aanvraag voor de EU-verblijfsvergunning niet kon worden ingewilligd. De rechtbank oordeelde dat de minister de belangenafweging correct had gemaakt en dat de eiser geen bijzondere omstandigheden had aangevoerd die de intrekking onterecht zouden maken. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gemaakt op 1 november 2024 en partijen gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.21530
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. F.W. Verweij),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. S.H.J. Muijlkens).

Inleiding

1. De minister heeft aan eiser een verblijfsvergunning verleend vanaf 31 juli 2018 tot 31 juli 2023, voor het doel ‘Verblijf als familie- of gezinslid bij [naam] ’.
1.1.
Eiser heeft op 2 juni 2023 een aanvraag gedaan voor een ‘EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen’.
1.2.
De minister heeft met het besluit van 15 januari 2024 het verblijfsrecht met terugwerkende kracht ingetrokken tot 22 december 2022 omdat eiser vanaf dat moment niet langer voldeed aan de voorwaarden. Daarnaast heeft de minister eisers aanvraag afgewezen, omdat hij niet gedurende vijf jaar onafgebroken regulier verblijf heeft gehad. Met het bestreden besluit van 22 april 2024 op het bezwaar van eiser is de minister hierbij gebleven.
1.3.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 1 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de minister. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.
1.5.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de intrekking van het verblijfsrecht van eiser met terugwerkende kracht en de afwijzing van de aanvraag van eiser voor verblijfsrecht als langdurig ingezetene. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Intrekking verblijfsvergunning
3. De rechtbank stelt voorop dat een verblijfsvergunning kan worden ingetrokken wanneer niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden. Dat eiser per 22 december 2022 niet meer aan de voorwaarden voldoet voor de verblijfsvergunning, wordt door eiser niet weersproken en staat dan ook verder niet ter discussie. Volgens vaste rechtspraak kan een verblijfsvergunning met terugwerkende kracht worden ingetrokken.1 De minister is hier terecht vanuit gegaan.
4. Eiser heeft verder geen bijzondere omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de minister had moeten afzien van de intrekking. Voor zover eiser heeft bedoeld te stellen dat de intrekking een ongewenste precedentwerking zou kunnen hebben, ziet de rechtbank dit niet. Ook het standpunt van eiser dat de minister alleen heeft gemotiveerd wat de binding met Nederland en Mexico zou zijn, volgt de rechtbank niet. De minister heeft meer dan alleen de binding van eiser met beide landen meegenomen in zijn besluitvorming. De rechtbank oordeelt verder dat de minister in het bestreden besluit voldoende heeft gemotiveerd waarom eiser niet in aanmerking komt voor een vergunning op grond van artikel 8 van het EVRM. De minister heeft daarin meegenomen dat eiser enige mate van privéleven heeft, maar komt tot de conclusie dat dit niet opweegt tegen het belang van de Nederlandse overheid. De rechtbank kan deze belangenafweging volgen. Eiser heeft bovendien ook niet geconcretiseerd hoe de afweging anders zou moeten uitvallen.
5. De minister heeft het verblijfsrecht dan ook mogen intrekken.
Afwijzing aanvraag voor verblijfsrecht als langdurig ingezetene
6. De rechtbank vindt daarnaast dat de minister eisers aanvraag heeft kunnen afwijzen. Door de intrekking van zijn verblijfsrecht met terugwerkende kracht heeft eiser geen vijf jaren aaneengesloten verblijfsrecht genoten, waardoor hij niet aan de voorwaarden voor inwilliging van de aanvraag voldoet. De verwijzing van eiser naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 10 augustus 20232 gaat niet op, omdat dit een andere situatie betreft. In het geval van eiser gaat het erom dat de opbouw van vijf jaar niet wordt gehaald en gaat het niet om een ‘verblijfsgat’ zoals dat in de genoemde uitspraak het geval was. Voor de opbouw van de vijf jaar is niet van belang of er al dan niet op een moment een formeel beperkt verblijfsrecht heeft bestaan. Dat zou mogelijk relevant kunnen zijn bij een verblijfsgat, maar dat speelt zoals gezegd hier niet. Dat zou in voorkomend geval bij een eventueel nieuw verblijfsrecht aan de orde kunnen zijn.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
8. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
1. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1252.
2 Zaaknummers: AWB 23/2311 en AWB 23/2313 (niet gepubliceerd).

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 november 2024 door
mr. A.A.M. Elzakkers, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
06 november 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.