ECLI:NL:RBDHA:2024:23070
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking van verblijfsrecht en afwijzing aanvraag EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 november 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de minister van Asiel en Migratie. De eiser had een verblijfsvergunning gekregen van 31 juli 2018 tot 31 juli 2023, maar de minister heeft deze vergunning met terugwerkende kracht ingetrokken tot 22 december 2022. Dit gebeurde omdat de eiser niet langer voldeed aan de voorwaarden voor het verblijfsrecht. De minister heeft ook de aanvraag van de eiser voor een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen afgewezen, omdat de eiser niet gedurende vijf jaar onafgebroken regulier verblijf had gehad. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, omdat de intrekking van het verblijfsrecht terecht was en de minister voldoende had gemotiveerd waarom de aanvraag voor de EU-verblijfsvergunning niet kon worden ingewilligd. De rechtbank oordeelde dat de minister de belangenafweging correct had gemaakt en dat de eiser geen bijzondere omstandigheden had aangevoerd die de intrekking onterecht zouden maken. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gemaakt op 1 november 2024 en partijen gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.